Job 8-10
Het Boek
De reactie van Bildad
8 Toen zei Bildad uit Suach tegen Job:
2 ‘Hoe lang ga je zo nog door, Job, en blaas je woorden uit als een stormwind?
3 Wil je zeggen dat God onrechtvaardig is?
4 Als jouw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, heeft Hij hen terecht gestraft.
5 Maar als je God oprecht zoekt en de Almachtige om genade smeekt,
6 als jij rein en oprecht bent, zal Hij opstaan, opnieuw voor je zorgen en jou je eigen plaats en woning teruggeven.
7 Dan zal het verleden maar klein en gering schijnen, maar je toekomst zal groots zijn.
8 Kijk eens naar de geschiedenis, leer toch van wat eerder heeft plaatsgehad.
9 Wij werden gisteren geboren en weten haast niets, onze tijd op aarde glijdt als een schaduw voorbij.
10 Van de wijsheid van vroegere generaties kun je veel leren. Luister naar hun ervaringen.
11-13 Papyrus zal zonder moeras niet kunnen groeien, net zomin als riet zonder water. Als het groen op het veld staat, verdort het sneller dan gras, nog voordat het gemaaid is. Zo gaat het ook met hen die God vergeten, de hoop van de goddeloze wordt teniet gedaan.
14 Een mens zonder God vertrouwt op een spinnenweb. Alles waarop hij steunt, stort onder hem ineen.
15 Als hij veilig denkt te zijn in zijn huis, stort het in.
16 In het zonlicht lijkt hij krachtig en vruchtbaar als een groene plant, zijn takken spreiden zich uit over de hele tuin.
17 Zijn wortels houden zich stevig vast aan een hoop stenen en wringen zich tussen die stenen door.
18 Maar als de plant van zijn plaats wordt weggerukt, wordt hij daar niet eens gemist.
19 Dat is alles wat hem te wachten staat. Een andere plant groeit op en neemt zijn plaats in.
20 Begrijp het dan toch! God verwerpt een oprechte man niet en evenmin geeft Hij voorspoed aan boosdoeners.
21 Eens zal Hij jouw mond weer laten lachen en je lippen zullen weer van vreugde juichen.
22 De mensen die jou haten, zullen met schaamte worden vervuld en de goddelozen zullen worden vernietigd.’
Job antwoordt Bildad
9 Job antwoordde daarop:
2 ‘Natuurlijk, dat weet ik ook wel. Je vertelt mij niets nieuws. Hoe zou een mens ooit rechtvaardig kunnen zijn in de ogen van God?
3 Als de mens besluit met God van mening te verschillen, kan hij dan ook maar één vraag beantwoorden van de duizend vragen die God hem zal stellen?
4 God is zo wijs en zo machtig. Wie heeft het ooit tegen Hem opgenomen en is daarbij ongedeerd gebleven?
5 Hij verplaatst immers de bergen zonder dat de mensen het merken en keert hen in zijn toorn ondersteboven.
6 Hij laat de aarde op haar fundamenten beven.
7 De zon en de sterren schijnen niet als Hij dat niet wil.
8 Hij spant de hemelen uit en loopt over de hoge golven van de zee.
9 Hij heeft de Grote Beer gemaakt, de Orion en de Pleiaden en de sterrenstelsels aan de zuidelijke hemel.
10 Hij doet ongelooflijke en ontelbare wonderen.
11 Hij gaat onzichtbaar voorbij, Hij glipt langs mij heen, maar ik kan Hem niet zien!
12 Als Hij de dood stuurt om iemand uit het leven weg te nemen, wie houdt Hem dan tegen? Wie durft Hem te vragen: “Wat doet U?”
13 God matigt zijn toorn niet. Zelfs de oerkrachten van vóór de schepping buigen zich voor Hem.
14 En wie ben ik dat ik van mening zou durven verschillen met de Almachtige God? Ik zou er niet eens de woorden voor kunnen vinden.
15 Ook al was ik zonder zonden, dan nog zou ik geen woord kunnen zeggen, maar alleen smeken om genade bij de grote Rechter.
16 Zelfs als Hij zou antwoorden op mijn roepen, zou ik niet kunnen geloven dat Hij naar mij zou luisteren.
17 Want Hij teistert mij in een onweer en brengt mij zonder reden nog meer wonden toe.
18 Hij laat mij nooit op adem komen en vult mij in plaats daarvan met bittere gedachten.
19 Alleen Hij is sterk en rechtvaardig. Hij daagt iedereen uit: “Wie kan bewijzen dat Ik onrechtvaardig ben?”
20 Maar ik? Ben ik rechtvaardig? Zelf zeg ik van niet. En ook al was ik volmaakt, dan zou God nog bewijzen dat ik goddeloos was.
21 Ook al was ik absoluut onschuldig, dan zou ik daar nog niet aan durven denken. Ik veracht mijzelf om wat ik ben.
22 Onschuldig en schuldig, het is voor Hem gelijk, want Hij vernietigt beiden.
23 Hij spot met de wanhoop van de onschuldige, wanneer die wordt getroffen door rampen.
24 Als de hele wereld in handen is van goddelozen, verblindt God de ogen van de rechters. Als Hij het niet is die dat doet, wie is het dan wel?
25 De dagen van mijn leven gaan sneller dan een hardloper, ze vliegen voorbij zonder enige vreugde.
26 Mijn levensjaren glijden voorbij als bootjes van riet, met de snelheid van de arend die op haar prooi afvliegt.
27 Als ik zou besluiten mijn klachten tegen God te vergeten, een einde te maken aan mijn bedroefdheid en een vrolijk gezicht op te zetten,
28 dan mag ik nog grotere tegenslagen verwachten.
Want ik weet, God, dat U mij niet als onschuldig zult beschouwen.
29 U zult mij toch veroordelen. Dus waarom zou ik proberen onschuldig te zijn?
30 Zelfs al zou ik me wassen met het zuiverste water en mijn handen met loog reinigen om ze helemaal schoon te krijgen,
31 dan nog zou U mij in de put gooien zodat zelfs mijn eigen kleren vies van me worden.
32,33 En ik kan mijzelf niet verdedigen, want de Here is geen gewone sterveling zoals ik. Als Hij dat wel was, zou ik de hele zaak eerlijk uitpraten. Maar voor ons bestaat geen scheidsrechter, geen onpartijdige die ons tot elkaar kan brengen.
34 Laat Hij toch ophouden mij te slaan, zodat ik niet langer in angst voor zijn straf hoef te leven!
35 Dan zou ik zonder vrees tegen Hem kunnen spreken, maar zoals het er nu voorstaat, kan ik dat niet.’
Job betreurt zijn geboortedag
10 ‘Ik ben het leven moe. Laat mij maar rustig klagen en mijn bitterheid en bedroefdheid onder woorden brengen.
2 Ik zal tegen God zeggen:
“Veroordeel mij niet zomaar, vertel mij tenminste waarom U het doet!
3 Heeft U er wat aan dat U mij veracht en onder druk zet, een mens dat U Zelf hebt gemaakt, terwijl U tegelijkertijd vreugde en voorspoed geeft aan de goddelozen?
4-7 Hebt U menselijke ogen en ziet U zoals stervelingen zien? Bent U net zo onrechtvaardig als mensen kunnen zijn? Is uw leven even kort als het onze? Waarom speurt U naar mijn fouten, terwijl U weet dat ik onschuldig ben? Doet U dat omdat U weet dat toch niemand mij uit uw hand kan redden?
8 U hebt mij gemaakt, maar toch vernietigt U mij.
9 Ach, denk er toch alstublieft aan dat ik maar van stof ben gemaakt, wilt U mij al zo snel weer in stof veranderen?
10 Als melk hebt U mij uitgegoten, als kaas hebt U mij laten stremmen.
11 U gaf mij een huid en vlees en doorweefde mij met beenderen en spieren.
12 U gaf mij het leven, was goed en vriendelijk voor mij en uw goede zorgen hebben mij bewaard.
13,14 Toen U mij maakte, was U al van plan mij te straffen, als ik zou zondigen.
15 Als ik schuldig ben, wee mij! En als ik onschuldig ben, dan loop ik met mijn hoofd gebogen, want ik schaam mij en ben overspoeld door verdriet.
16 Als ik met opgeheven hoofd zou rondlopen, springt U als een leeuw op mij en toont uw geweldige overmacht.
17 Telkens weer getuigt U tegen mij, treft U mij met een steeds groter wordende toorn, steeds vijandiger stelt u zich tegen mij op.
18 Maar waarom liet U mij dan toch geboren worden? Waarom liet U mij bij mijn geboorte niet sterven?
19 Dan zou ik niets geweten hebben van dit ellendige bestaan! Ik zou direct vanuit de baarmoeder naar het graf zijn gebracht.
20,21 Ziet U niet hoe weinig tijd ik nog heb? Och, laat mij toch met rust, zodat ik nog een korte tijd van vreugde heb, voordat ik naar het land van duisternis en de schaduwen van de dood ga om nooit meer terug te keren,
22 een land dat zo donker is als de diepste duisternis van de nacht, een land van de schaduw van de dood, waar verwarring heerst en waar het helderste licht nog zo donker is als de nacht.” ’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.