Jesaja 20-22
Het Boek
Jesaja, symbool van vreselijke rampen
20 In het jaar waarin koning Sargon van Assur zijn veldmaarschalk naar de Filistijnse stad Asdod stuurde en deze de stad innam, 2 gaf de Here Jesaja, de zoon van Amoz, de opdracht: ‘Trek uw profetenmantel en uw sandalen uit en blijf zo rondlopen.’ Jesaja deed wat de Here hem opdroeg en liep op blote voeten ongekleed rond.
3 Toen zei de Here: ‘Mijn dienaar Jesaja, die nu drie jaar lang naakt en op blote voeten heeft rondgelopen, is het symbool van de vreselijke rampen, die Ik over Egypte en Ethiopië zal brengen. 4 Want de koning van Assur zal de Egyptenaren en Ethiopiërs gevankelijk wegvoeren, naakt en op blote voeten. Jong en oud zullen met blote billen lopen, tot schande van Egypte. 5 Hoe ontmoedigd zullen de Filistijnen dan zijn, want zij rekenden op de “kracht van Ethiopië” en op hun “machtige bondgenoot” Egypte! 6 En zij zullen zeggen: “Als Egypte zoiets kan overkomen, welke kans hebben wij dan nog?” ’
Gods profetie over Babel
21 Dit is Gods profetie over Babel.
Het onheil komt als een stormwind over u heen vanuit de angstaanjagende woestijn, als een wervelwind uit de Negev-woestijn. 2 Ik zie een dreigend visioen, het is vreselijk om te zien! God vertelt mij wat Hij gaat doen. Ik zie u, geplunderd en vernietigd. Elamieten en Meden zullen deel hebben aan de overwinning. Babel zal vallen en het gekerm van de volken die het onderdrukte, zal ophouden. 3 Mijn maag komt in opstand en brandt van pijn, pijn als van een barende vrouw. Mijn benen worden slap als ik hoor wat God van plan is, ik krimp ineen, verblind door angst. 4 De schrik overvalt mij en mijn hart bonst als een razende. De schemering, waarvan ik vroeger zo genoot, maakt mij nu bang.
5 Kijk! Zij maken alles klaar voor een feestelijke maaltijd! Ze dekken de tafels met voedsel en schuiven hun zetels bij om te gaan eten. Snel, snel, grijp uw schilden en maak u klaar voor de strijd! U wordt aangevallen!
6,7 Ondertussen (in mijn visioen) had de Here mij gezegd: ‘Zet een uitkijk op de stadsmuur en laat hij melden wat hij ziet. Als hij een groep mannen ziet komen die twee-aan-twee op ezels en kamelen rijden, zeg dan tegen hem: “Dat zijn ze, houd ze goed in de gaten!” ’
8,9 En ik zette een uitkijk op de muur en uiteindelijk schreeuwde hij: ‘Heer, ik heb dag en nacht op wacht gestaan! En nu eindelijk, kijk! Daar komen zij die twee-aan-twee rijden!’ Toen hoorde ik een stem die riep: ‘Babel is gevallen en alle afgoden van Babel liggen gebroken op de grond.’ 10 Och, mijn geslagen en vertrapte volk. Ik heb u alles verteld wat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, tegen mij heeft gezegd.
11 Dit is Gods profetie over Edom. Iemand uit uw midden blijft naar mij roepen: ‘Wachter, hoe ver is de nacht gevorderd? Wachter, hoe ver is de nacht gevorderd?’ 12 En de wachter antwoordt: ‘De ochtend breekt aan, maar maar dan komt er weer een nieuwe nacht. Keer terug naar God, dan kan ik u beter nieuws bezorgen. Zoek naar Hem, keer daarna terug en vraag het mij opnieuw!’
13 Dit is Gods profetie over Arabië.
Karavanen van de Dedanieten, u zult u verschuilen in de wouden van Arabië. 14 Volk van Tema, breng deze dorstige vluchtelingen voedsel en water. 15 Zij zijn gevlucht voor getrokken zwaarden, scherpe pijlen en de verschrikkingen van de oorlog! 16 ‘Binnen een jaar,’ zegt de Here, ‘zal er een einde komen aan de overmacht van hun vijand, de machtige stam van Kedar. 17 Slechts enkelen van hun gevreesde boogschutters zullen overblijven.’ De Here, de God van Israël, heeft gesproken.
Gods profetie over Jeruzalem
22 Dit is Gods profetie over Jeruzalem, Dal van het visioen: wat is er aan de hand? Wat is iedereen aan het doen? Waarom rennen ze de daken op en waar staan ze naar te kijken? 2 De hele stad is in opschudding. Wat is er mis in deze rumoerige en uitgelaten stad? De doden die overal liggen, zijn niet gevallen in de strijd, niet eervol gesneuveld! 3 Al uw leiders vluchtten, zij gaven zich zonder verweer over. De mensen probeerden nog te ontkomen, maar ook zij werden gepakt. 4 Laat mij alleen, dan kan ik huilen. Probeer niet mij te troosten. Laat mij huilen om de ondergang van mijn volk. 5 Och, wat een vreselijke dag! Een dag van verwarring en verwoesting, een dag van God, de Here van de hemelse legers! De muren van Jeruzalem worden omver gehaald en de doodskreten echoën tussen de berghellingen. 6,7 De boogschutters zijn Elamieten, de wagenmenners Syriërs en de mannen van Kir dragen de schilden. Zij vullen uw mooie dalen en lopen te hoop voor uw poorten. 8 God heeft zijn beschermende zorg teruggetrokken. U rent naar het arsenaal om wapens te halen! 9-11 U inspecteert de muren van Jeruzalem om te kijken of nog iets moet worden gerepareerd! U keurt de huizen en laat er enkele slopen om aan stenen voor het herstel van de muren te komen. Tussen de stadsmuren bouwt u een reservoir voor het water van de laagstgelegen bron! Maar al uw koortsachtige activiteit zal nutteloos zijn, want u vraagt God niet eenmaal om hulp, hoewel Hij u dit aandoet. Hij heeft Zich dit al lang geleden voorgenomen. 12 God, de Here van de hemelse legers, riep u op tot berouw, tot huilen en rouwen. Hij wilde dat u uw hoofden zou scheren uit berouw over uw zonden. Dat u in zakken gekleed zou gaan als teken van spijt. 13 Maar nee, u zingt en danst en speelt. U houdt feesten waar flink gedronken wordt. ‘Laten wij eten en drinken en vrolijk zijn,’ zegt u. ‘Wat maakt het nog voor verschil, morgen zullen wij sterven.’ 14 De Here van de hemelse legers heeft mij geopenbaard dat deze zonde u tot de dag van uw dood niet zal worden vergeven.
15,16 En diezelfde God, de Here van de hemelse legers, heeft mij verder gezegd: ga naar de hofmaarschalk Sebna en zeg tegen hem: ‘Wie denkt u wel dat u bent dat u deze prachtige grafkamer voor uzelf in de rotsen laat uithakken? 17 Want de Here, die het mogelijk heeft gemaakt dat u zo weelderig bent gekleed, zal u met geweld wegslingeren en u in gevangenschap sturen, hoe sterk u ook bent! 18 Hij zal u als een bal weggooien naar een groot, onherbergzaam land. Daar zult u sterven. Uw uiterlijk was glorieus, maar u bent een schandvlek voor het koningshuis! 19 Ja, Ik ontneem u uw ambt,’ zegt de Here, ‘en u verliest uw hoge positie. 20 In uw plaats zal Ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, aanstellen. 21 Hij zal uw ambtsgewaad en titel dragen, uw waardigheid zal de zijne worden. Hij zal een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en heel Juda. 22 Hij zal de sleutel van het huis van David dragen. Niemand zal kunnen openen of sluiten zonder zijn toestemming. 23 Ik zal hem een betrouwbare steunpilaar van mijn volk maken en hem steeds meer verantwoordelijkheden geven 24 en vooral zijn familie zal in zijn roem delen en daarvan profiteren.’ 25 Maar de Here zal die steunpilaar die zo vast in de grond verankerd lijkt te zijn, eruit trekken! Hij zal losraken en omvallen en alles wat erop steunt, zal met hem vallen, want de Here heeft gesproken.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.