Ezechiël 4-7
Het Boek
Demonstratie van Jeruzalems beleg
4 1,2 ‘Welnu, mensenzoon, neem een kleitablet, leg die voor u neer en teken er de plattegrond van Jeruzalem op. Maak een tekening van belegeringswallen die tegen de muren worden gebouwd, vijandelijke kampen er omheen en overal rond de muren stormrammen. 3 Zet een ijzeren plaat tussen u en de stad, als een ijzeren muur. Richt voortdurend uw ogen op de stad, als zou u haar willen belegeren. Zo laat u zien dat een vijandelijk leger Jeruzalem zal innemen! Er zit een speciale bedoeling achter elke handeling die Ik u heb laten doen. Want het is een waarschuwing aan het adres van de Israëlieten. 4,5 Ga driehonderdnegentig dagen op uw linkerzij liggen om de zonden van Israël te dragen. Daarmee laat u zien dat Israël driehonderdnegentig jaar lang zal worden gestraft met gevangenschap en verguizing. Elke dag dat u daar ligt, staat voor één jaar bestraffing van Israël in de toekomst. 6 Draai u daarna om en ga veertig dagen op uw rechterzij liggen. Dit keer draagt u de zonden van Juda. Elke dag telt voor één jaar. 7 Ga ondertussen gewoon door met uw uitbeelding van Jeruzalems beleg, spreek uw profetieën uit met één ontblote arm, terwijl u daar ligt (als aanduiding van de kracht en de grote omvang van de aanval die tegen haar wordt gericht). Dit zal haar ondergang aankondigen! 8 Ik zal u bovendien vastbinden, zodat u zich niet van de ene op de andere zij kunt draaien, tot u het aantal dagen van haar belegering hebt volgemaakt.
9 Tijdens de eerste driehonderdnegentig dagen moet u brood eten, gemaakt uit een mengsel van tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt. Zoek daarom nu deze ingrediënten bij elkaar en vermeng ze in een pot. 10 U moet uzelf op rantsoen zetten en elke keer tweehonderd gram brood eten, één maaltijd per dag. 11 Drink elke dag één liter water, neem regelmatig een slok. 12 Neem elke dag meel uit het vat en bak dat net zoals gerstekoeken worden gebakken. Doe het zo dat iedereen het duidelijk kan zien. Als brandstof voor het vuur moet u gedroogde menselijke uitwerpselen gebruiken. Daarna kunt u het brood eten. 13 Want de Here verklaart: de Israëlieten zullen op die manier onrein brood eten in de heidense landen waarheen Ik hen verban!’ 14 Toen zei ik: ‘Och Oppermachtige Here, moet ik mij echt verontreinigen door menselijke uitwerpselen te gebruiken? Ik ben mijn leven lang niet verontreinigd. Vanaf mijn vroegste jeugd heb ik nooit van een dier gegeten dat door een ziekte was gestorven of dat ik gewond of dood had gevonden en ik heb ook nooit het vlees van een dier gegeten dat onze wet verbiedt.’ 15 Toen zei de Here: ‘Goed, u mag uitwerpselen van koeien gebruiken, in plaats van menselijke.’ 16 Hij vervolgde: ‘Mensenzoon, Ik zal zorgen dat de broodvoorraad opraakt in Jeruzalem. Zij zullen hun brood zorgvuldig moeten afwegen en het terneergeslagen opeten. Ook het water zal worden gerantsoeneerd en de mensen zullen het met verdriet drinken. 17 Ik zal ervoor zorgen dat zij gebrek krijgen aan brood en water en dat zij elkaar angstig zullen aankijken wanneer zij zien hoe zij door hun zonden en onder de straf daarvoor wegkwijnen.’
Jeruzalem als voorbeeld voor de omringende volken
5 ‘Mensenzoon, neem een scherp zwaard en gebruik het als scheermes om het haar van uw hoofd en uw baard af te scheren. Verdeel daarna het haar met behulp van een weegschaal in drie gelijke delen. 2 Wanneer de belegering van de stad bijna ten einde is, moet u eenderde van het haar midden op uw plattegrond van Jeruzalem verbranden. Verspreid het tweede deel over uw plattegrond en sla vervolgens met uw zwaard het kleitablet in stukken. Het laatste deel moet u door de wind laten wegblazen, want Ik zal mijn volk met het zwaard achtervolgen. 3 Bewaar een klein gedeelte van de haren en wikkel dat in de plooi van uw mantel. 4 Neem daarvan opnieuw enige haren en gooi ze in het vuur. Daaruit zal een vuur ontstaan dat zal overslaan naar heel Israël.
5 En dit moet u tegen het hele volk Israël zeggen: “Zo zegt de Oppermachtige Here: Ik heb Jeruzalem te midden van de volken een plaats gegeven. En daar omheen liggen andere landen. 6 Maar zij kwam in opstand tegen mijn geboden, méér dan de omliggende volken. En mijn wetten hebben zij verworpen en in hun levenswandel mijn richtlijnen genegeerd. 7 Daarom zegt de Oppermachtige Here: omdat u opstandiger bent geweest dan de volken die rondom u wonen en omdat u mijn voorschriften niet opgevolgd hebt en u zich niet aan mijn wetten hebt gehouden, maar hebt geleefd volgens de gewoonten van de volken rondom u, 8 daarom zegt de Oppermachtige Here: Ik zal tegen u optreden en u voor de ogen van alle volken straffen. 9 Om de vreselijke zonden die u hebt bedreven, zal Ik u zwaarder straffen dan ooit is gebeurd of nog zal gebeuren. 10 Vaders zullen hun eigen kinderen opeten en kinderen hun vaders. Zij die het overleven, zullen voor straf over de hele wereld worden verspreid. 11 Want dit verzeker Ik u: omdat u mijn tempel hebt verontreinigd met afgodsbeelden en goddeloze praktijken, zal Ik u niet sparen noch medelijden met u hebben. 12 Eenderde van u zal sterven door hongersnood en ziekten, eenderde zal buiten de stad worden afgeslacht door de vijand en eenderde zal Ik door de wind uiteen laten blazen, achterna gezeten door het zwaard van de vijand. 13 Pas dan zal mijn toorn tot rust komen. Dan zal ook heel Israël weten dat Ik mijn dreigementen uitvoer. 14 Zo zal Ik u te kijk zetten voor de u omringende volken en voor iedereen die langs de ruïnes van uw land trekt. 15 De wereld zal u uitlachen en u zult een afschrikwekkend voorbeeld zijn van wat gebeurt als de Here zijn vreselijke straf op een heel volk laat neerkomen. Ik, de Here, heb het gezegd! 16 Dodelijke pijlen van honger zal Ik op u laten neerregenen om u te vernietigen. De honger zal steeds nijpender worden, totdat er ten slotte geen brood meer is. 17 En niet alleen zal er honger zijn, ook de wilde dieren zullen u aanvallen en uw kinderen doden, ziekten en oorlog zullen uw land teisteren en het zwaard van de vijand zal u afslachten! Ik, de Here, heb het gezegd!”’
Profetie tegen de bergen van Israël
6 Opnieuw kwam er een boodschap van de Here: 2 ‘Mensenzoon, kijk naar de bergen van Israël en profeteer tegen hen. 3 Zeg tegen hen: “Bergen van Israël, luister naar de boodschap van de Oppermachtige Here voor u en voor de rivieren en de dalen: Ik, de Here, zal oorlog over u brengen en uw afgoden vernietigen. 4,5 Uw heidense altaren zullen worden verwoest en uw wierookbranders verbrijzeld. Uw mensen zal Ik voor uw afgodsbeelden afslachten en hun lijken daar laten liggen. Hun beenderen zullen rond uw altaren worden gestrooid.
6 Overal waar u woont, zullen de steden verwoest en de offerplaatsen vernietigd worden. Uw altaren zullen verlaten zijn, uw afgodsbeelden en uw reukwerkbranders zullen verbrijzeld zijn. 7 Doden zullen er onder u vallen, zodat u zult erkennen dat Ik de Here ben. 8 Wel zal Ik een klein deel van mijn volk sparen en dat verspreiden onder de volken van de aarde. 9 En zij die onder de volken zijn verbannen, zullen aan Mij terugdenken en zich herinneren hoe zij met hun overspelige harten en hun liefde voor afgoden Mij hebben bedroefd. Dan zullen zij zich schamen over het kwaad dat zij hebben bedreven en over hun weerzinwekkende gedrag. 10 Dan zal hun duidelijk worden dat alleen Ik de Here ben en dat Ik niet voor niets heb gedreigd dat hun dit alles zou overkomen.
11 De Oppermachtige Here zegt: hef uw handen omhoog van afschuw en schud uw hoofd in diep berouw en zeg: wat hebben wij een goddeloze dingen gedaan! Want zij zullen omkomen door oorlog, honger en ziekten. 12 Ziekten zullen hen treffen die in ballingschap zijn. Oorlog zal hen vernietigen die in het land Israël blijven. En allen die het overleven, zullen sterven van de honger. Ik zal mijn toorn op hen loslaten. 13 Als hun doden verspreid liggen tussen de altaren en afgodsbeelden op de heuvels en bergen en onder alle groene bomen waar zij reukwerk aan hun afgoden offerden, dan zullen zij beseffen dat alleen Ik de Here ben.
14 Ik zal hard tegen u optreden en Ik zal u wegvagen en uw steden verwoesten, van de woestijn in het zuiden tot aan Ribla in het noorden. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben.”’
Gods toorn over Israël
7 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here: 2 ‘Zeg tegen Israël: “In welke richting Ik ook kijk—oost, west, noord of zuid—het einde is gekomen voor uw land. 3 Het is zo ver! Ik laat mijn toorn op u los. Ik zal oordelen over uw gedrag en u zult boeten voor al uw goddeloze praktijken. 4 Ik zal u niet ontzien en geen medelijden tonen. Ik zal u al uw zonden betaald zetten en u zult erachter komen dat Ik de Here ben.
5,6 De Oppermachtige Here zegt: met de ene ramp na de andere zal Ik u naar de afgrond drijven. Het einde nadert, uw lot, uw verwerping, ligt vast. 7 Och Israël, de dag van uw veroordeling breekt aan, de tijd is gekomen en uw ongeluksdag nadert. Het is een dag van eindeloze paniek, zonder een enkele vreugdekreet!
8,9 Binnenkort zal Ik mijn toorn over u uitstorten en u straffen voor al uw goddeloze daden. Ik zal u niet sparen noch medelijden met u hebben en u zult te weten komen dat de Here u dit aandoet.
10,11 De oordeelsdag is gekomen, het ongeluk komt over u, want uw goddeloosheid en trots hebben hun toppunt bereikt. Het geweld is opgebloeid tot een stok om daarmee de goddeloosheid te straffen, geen van deze rijke en goddeloze, arrogante mannen zal in leven blijven. Uw welvaart zal verdwijnen en er zal niets van waarde overblijven. 12 Ja, de tijd is gekomen, de dag is aangebroken. Er zal niets zijn om te kopen of te verkopen, want de toorn van God rust op het hele land dat tegen Hem in opstand is gekomen. 13 De verkoper zal niet kunnen terugkopen wat hij ooit heeft verkocht, ook al wil hij dat nog zo graag, want God heeft Zich uitgesproken tegen het hele volk Israël, allen zullen worden vernietigd. Geen van hen die in zonde leven, zal overblijven. 14 De trompetten roepen naar Israëls leger: ‘Maak u klaar voor de strijd!’ Maar niemand zal zich klaarmaken, want mijn toorn rust op het hele volk. 15 Als u zich buiten de muren begeeft, staat de vijand daar klaar om u te doden. Als u binnen blijft, zullen honger en ziekten u verteren. 16 Ieder die ontsnapt, zal eenzaam zijn als de kirrende duiven op de bergen, kreunend om de misdaden die hij heeft begaan. 17 Alle handen zullen verslappen en de knieën zullen versmelten tot water. 18 U zult rouwkleding dragen, afschuw en schaamte zullen u bedekken, u zult uw hoofden kaalscheren als teken van rouw. 19 U zult uw geld weggooien, het als afval beschouwen, want op die dag van toorn zal het geen enkele waarde hebben. Het zal u geen bevrediging noch voldoening geven, want uw geldzucht was de aanleiding tot uw zonde. 20 U heeft uw schatten omgesmolten tot afgodsbeelden waar u zo over opschept. Daarom zal Ik het in vuilnis veranderen zodat u het zult verafschuwen. 21 Ik zal uw afgodsbeelden als buit aan buitenlanders en goddeloze volken geven. Zij zullen die afgoden die u hebt gediend, ontwijden. 22 Ik zal niet kijken als zij dat doen en Ik zal hun ook geen halt toeroepen. Als rovers zullen zij zelfs het Heilige, mijn tempel, binnendringen en ontheiligen.
23 Maak ketens klaar voor mijn volk, want overal in het land worden bloedbaden aangericht. Jeruzalem is vol geweld. 24 Ik zal uw trots vernietigen door de wreedste volken naar Jeruzalem te sturen om uw huizen in bezit te nemen, de hoogmoed van de machthebbers te vernederen en hun heiligdommen te ontheiligen. 25 Want de tijd is gekomen dat angst en paniek zullen heersen en dat u rust en vrede zult zoeken, maar die zal er dan niet zijn. 26,27 Ramp na ramp zal u treffen, het ene ongeluk na het andere. Men zal tevergeefs uitzien naar de openbaring van een profeet, tevergeefs wachten op het onderwijs van een priester, tevergeefs hopen op advies van de leiders. De koning en zijn adviseurs zullen door wanhoop zijn verlamd. De mensen zullen radeloos zijn van angst, want Ik zal hen net zo slecht behandelen als zij anderen hebben behandeld. Zij ontvangen hun verdiende loon. Dan zullen zij moeten toegeven dat Ik de Here ben.” ’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.