Add parallel Print Page Options

Een oproep tot bekering

13 In diezelfde tijd hoorde Jezus dat Pilatus een paar Joden uit Galilea had laten doden, terwijl ze in de tempel van Jeruzalem hun offers brachten. ‘Denkt u dat zij slechter waren dan de andere mensen uit Galilea vanwege hetgeen hun is overkomen?’ vroeg Hij. ‘Nee, zeg ik u! Maar het zal met u allemaal net zo slecht aflopen, als u niet gaat leven zoals God wil. En de achttien mannen die verongelukten toen de toren van Siloam op hen viel? Waren die soms slechter dan de anderen in Jeruzalem? Nee! Als u niet gaat leven zoals God wil, loopt het met u net zo slecht af.’

Om een en ander duidelijk te maken, vertelde Hij hun een gelijkenis. ‘Iemand had een vijgenboom in zijn tuin geplant en ging regelmatig kijken of er al vijgen aankwamen. Maar, nee, er was geen vijg te zien. Ten slotte zei hij tegen zijn tuinman: “Hak die boom om. Ik wacht nu al drie jaar en heb nog steeds geen vijg gezien. Ik heb er genoeg van. Die boom neemt alleen maar plaats in. Wij kunnen die grond beter voor iets anders gebruiken.” “Laat hem nog één jaar staan,” antwoordde de tuinman. “Ik zal hem extra goed verzorgen en mest geven. Stel u voor dat er volgend jaar vijgen aan komen. Als het niet helpt, moeten we hem inderdaad omhakken.” ’

Een genezing op de sabbat

10 Toen Jezus op een sabbat in een synagoge sprak, 11 viel zijn oog op een vrouw die helemaal krom liep. Zij had deze ziekte al achttien jaar en kon helemaal niet rechtop lopen. 12 Jezus riep haar bij Zich en zei: ‘U bent van uw ziekte verlost.’ 13 Hij legde zijn handen op haar en op hetzelfde moment werd haar rug recht. De vrouw loofde en dankte God. 14 Maar de leider van de synagoge was boos, omdat Jezus de vrouw op de sabbat had genezen. ‘De week heeft zes dagen om te werken!’ zei hij tegen de mensen. ‘Dan kunt u komen om genezen te worden. Maar niet op de sabbat!’ 15 ‘Huichelaar!’ antwoordde Jezus. ‘U werkt nota bene zelf op de sabbat! Maakt u soms niet op de sabbat uw vee los van de voerbak om het buiten te laten drinken? 16 Mocht Ik deze gelovige vrouw dan niet verlossen uit de greep van Satan, die haar achttien jaar gevangen heeft gehouden? Enkel en alleen omdat het sabbat is?’ 17 Zijn tegenstanders schaamden zich. Maar de andere mensen waren heel blij over de geweldige dingen die Hij deed.

Gelijkenissen over het Koninkrijk van God

18 Hij zei tegen de mensen: ‘Hoe kan Ik u duidelijk maken wat het Koninkrijk van God is? Ik zal het doen aan de hand van een vergelijking. 19 Het Koninkrijk van God is als een mosterdzaadje dat door iemand in de tuin wordt gezaaid. Het begint te groeien en wordt ten slotte een grote boom waarin de vogels kunnen nestelen.’ 20 Hij gaf nog een vergelijking. 21 ‘Het Koninkrijk van God is als gist. Je doet een beetje in een hoop meel en na een tijdje is het deeg door en door gegist.’

22 Hij reisde verder naar Jeruzalem. Onderweg, in de steden en dorpen, sprak Hij met de mensen. 23 Iemand zei tegen Hem: ‘Here, er komen zeker niet veel mensen in Gods koninkrijk?’ 24 ‘De deur naar de hemel is smal,’ antwoordde Jezus. ‘Doe uw uiterste best er binnen te komen. Want vele mensen zullen het tevergeefs proberen. 25 Nadat de huiseigenaar de deur gesloten heeft, zal het te laat zijn. Dan zult u buiten blijven staan. En als u aanklopt en smeekt: “Here, doe de deur voor ons open,” zal Hij zeggen: “Ik ken u niet.” 26 “Maar we hebben samen met U gegeten en gedronken. U hebt in onze straten gesproken.” 27 En Hij zal antwoorden: “Ik zeg het nog eens: Ik weet niet waar u vandaan komt. Ga weg! U hebt niet willen doen wat God zei.” 28 U zult huilen en knarsetanden als u ziet dat Abraham, Isaak en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zijn, maar u zelf niet. 29 Uit alle delen van de wereld zullen mensen plaatsnemen in het Koninkrijk van God. 30 En let op: sommigen die nu vooraan staan, zullen dan met de laatste plaats genoegen moeten nemen.’

31 Op dat moment kwamen enkele Farizeeën bij Hem en zeiden: ‘Ga hier zo vlug mogelijk vandaan, want Herodes wil U laten doden!’ 32 Jezus antwoordde: ‘Zeg maar tegen die vos dat Ik vandaag en morgen gewoon doorga met het wegjagen van boze geesten en het genezen van zieken. 33 Het duurt niet lang meer tot Ik klaar ben. Hoe dan ook, Ik moet nog een paar dagen verder reizen. Want het is niet mogelijk dat een profeet van God ergens anders wordt gedood dan in de stad Jeruzalem. 34 Och, Jeruzalem, Jeruzalem! De stad die de profeten vermoordt. De stad die stenen gooit naar de mannen die gestuurd zijn om haar te helpen. Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen als kuikens onder de vleugels van de moeder? 35 Maar u wilde niet. Daarom wordt u nu aan uw lot overgelaten. En Mij zult u niet meer zien. U zult Mij pas weer zien op de dag dat u zegt: “Gelukkig is Hij die namens de Here komt.” ’

13 En ce même temps, quelques personnes qui se trouvaient là racontaient à Jésus ce qui était arrivé à des Galiléens dont Pilate avait mêlé le sang avec celui de leurs sacrifices.

Il leur répondit: Croyez-vous que ces Galiléens fussent de plus grands pécheurs que tous les autres Galiléens, parce qu'ils ont souffert de la sorte?

Non, je vous le dis. Mais si vous ne vous repentez, vous périrez tous également.

Ou bien, ces dix-huit personnes sur qui est tombée la tour de Siloé et qu'elle a tuées, croyez-vous qu'elles fussent plus coupables que tous les autres habitants de Jérusalem?

Non, je vous le dis. Mais si vous ne vous repentez, vous périrez tous également.

Il dit aussi cette parabole: Un homme avait un figuier planté dans sa vigne. Il vint pour y chercher du fruit, et il n'en trouva point.

Alors il dit au vigneron: Voilà trois ans que je viens chercher du fruit à ce figuier, et je n'en trouve point. Coupe-le: pourquoi occupe-t-il la terre inutilement?

Le vigneron lui répondit: Seigneur, laisse-le encore cette année; je creuserai tout autour, et j'y mettrai du fumier.

Peut-être à l'avenir donnera-t-il du fruit; sinon, tu le couperas.

10 Jésus enseignait dans une des synagogues, le jour du sabbat.

11 Et voici, il y avait là une femme possédée d'un esprit qui la rendait infirme depuis dix-huit ans; elle était courbée, et ne pouvait pas du tout se redresser.

12 Lorsqu'il la vit, Jésus lui adressa la parole, et lui dit: Femme, tu es délivrée de ton infirmité.

13 Et il lui imposa les mains. A l'instant elle se redressa, et glorifia Dieu.

14 Mais le chef de la synagogue, indigné de ce que Jésus avait opéré cette guérison un jour de sabbat, dit à la foule: Il y a six jours pour travailler; venez donc vous faire guérir ces jours-là, et non pas le jour du sabbat.

15 Hypocrites! lui répondit le Seigneur, est-ce que chacun de vous, le jour du sabbat, ne détache pas de la crèche son boeuf ou son âne, pour le mener boire?

16 Et cette femme, qui est une fille d'Abraham, et que Satan tenait liée depuis dix-huit ans, ne fallait-il pas la délivrer de cette chaîne le jour du sabbat?

17 Tandis qu'il parlait ainsi, tous ses adversaires étaient confus, et la foule se réjouissait de toutes les choses glorieuses qu'il faisait.

18 Il dit encore: A quoi le royaume de Dieu est-il semblable, et à quoi le comparerai-je?

19 Il est semblable à un grain de sénevé qu'un homme a pris et jeté dans son jardin; il pousse, devient un arbre, et les oiseaux du ciel habitent dans ses branches.

20 Il dit encore: A quoi comparerai-je le royaume de Dieu?

21 Il est semblable à du levain qu'une femme a pris et mis dans trois mesures de farine, pour faire lever toute la pâte.

22 Jésus traversait les villes et les villages, enseignant, et faisant route vers Jérusalem.

23 Quelqu'un lui dit: Seigneur, n'y a-t-il que peu de gens qui soient sauvés? Il leur répondit:

24 Efforcez-vous d'entrer par la porte étroite. Car, je vous le dis, beaucoup chercheront à entrer, et ne le pourront pas.

25 Quand le maître de la maison se sera levé et aura fermé la porte, et que vous, étant dehors, vous commencerez à frapper à la porte, en disant: Seigneur, Seigneur, ouvre-nous! il vous répondra: Je ne sais d'où vous êtes.

26 Alors vous vous mettrez à dire: Nous avons mangé et bu devant toi, et tu as enseigné dans nos rues.

27 Et il répondra: Je vous le dis, je ne sais d'où vous êtes; retirez-vous de moi, vous tous, ouvriers d'iniquité.

28 C'est là qu'il y aura des pleurs et des grincements de dents, quand vous verrez Abraham, Isaac et Jacob, et tous les prophètes, dans le royaume de Dieu, et que vous serez jetés dehors.

29 Il en viendra de l'orient et de l'occident, du nord et du midi; et ils se mettront à table dans le royaume de Dieu.

30 Et voici, il y en a des derniers qui seront les premiers, et des premiers qui seront les derniers.

31 Ce même jour, quelques pharisiens vinrent lui dire: Va-t'en, pars d'ici, car Hérode veut te tuer.

32 Il leur répondit: Allez, et dites à ce renard: Voici, je chasse les démons et je fais des guérisons aujourd'hui et demain, et le troisième jour j'aurai fini.

33 Mais il faut que je marche aujourd'hui, demain, et le jour suivant; car il ne convient pas qu'un prophète périsse hors de Jérusalem.

34 Jérusalem, Jérusalem, qui tues les prophètes et qui lapides ceux qui te sont envoyés, combien de fois ai-je voulu rassembler tes enfants, comme une poule rassemble sa couvée sous ses ailes, et vous ne l'avez pas voulu!

35 Voici, votre maison vous sera laissée; mais, je vous le dis, vous ne me verrez plus, jusqu'à ce que vous disiez: Béni soit celui qui vient au nom du Seigneur!

Het verhaal van de vijgenboom zonder vijgen

13 Er kwamen een paar mensen naar Jezus toe. Ze vertelden Hem dat een aantal bewoners van Galilea door Pilatus was gedood, toen ze in de tempel offers aan het brengen waren. Hij antwoordde hun: "Denken jullie dat dit met hen is gebeurd omdat ze slechter waren dan de andere bewoners van Galilea? Nee dat is niet zo. Maar Ik zeg jullie dat het met jullie óók slecht zal aflopen, als jullie niet gaan leven zoals God het wil. En denken jullie dat de 18 mensen die werden gedood toen de toren van Siloam instortte, slechtere dingen hadden gedaan dan de andere mensen die in Jeruzalem wonen? Nee dat is niet zo. Maar Ik zeg jullie dat het met jullie óók slecht zal aflopen, als jullie niet gaan leven zoals God het wil."

Jezus legde hun dit uit met een verhaal: "Er was iemand die in zijn wijngaard een vijgenboom had geplant. Op een dag ging hij kijken of er al vijgen aan zaten. Maar hij vond niets. Toen zei hij tegen de tuinman: 'Ik kom nu al voor het derde jaar kijken of er vijgen aan deze boom zitten, en ik vind er nooit één. Hak hem nu maar om! Waarom zou hij een stuk grond in beslag nemen als dat helemaal geen nut heeft?' De tuinman antwoordde hem: 'Heer, laat hem dit jaar nog staan. Dan zal ik eerst nog eens de grond omspitten en er mest bij doen. Als er dan het volgende jaar vijgen aan zitten, is het goed. Maar als hij dan nóg geen vijgen krijgt, moet u hem maar omhakken.' "

Jezus geneest een vrouw op de heilige rustdag

10 Op een keer was Jezus weer aan het lesgeven in een synagoge. 11 Er was daar ook een vrouw die al 18 jaar een geest van zwakte had. Daardoor was ze helemaal krom gegroeid. Ze kon niet meer rechtop staan. 12 Toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij Zich. En Hij zei tegen haar: "Vrouw, je bent bevrijd van je zwakte." 13 Hij legde haar de handen op. Onmiddellijk ging ze rechtop staan en ze prees God. 14 Maar de leider van de synagoge was boos omdat Jezus dit op de heilige rustdag deed. Hij zei tegen de mensen: "Er zijn zes dagen in de week om te werken. Kom dán om je te laten genezen, maar níet op de heilige rustdag!" 15 Maar de Heer Jezus zei: "Wat ben je toch schijnheilig! Jullie werken zelf óók op de heilige rustdag! Iedereen maakt toch op de heilige rustdag zijn os of zijn ezel los van de voerbak om hem mee te nemen om hem te laten drinken? 16 Deze vrouw, die een dochter van Abraham is,[a] werd al 18 jaar door de duivel gebonden gehouden. Moest ze daar dan niet van losgemaakt worden op de heilige rustdag?" 17 Toen Hij dit zei, schaamden de mensen zich die het er eerst niet mee eens waren dat Jezus de vrouw genas. En iedereen was blij over de geweldige dingen die Hij deed.

Het Koninkrijk van God

18 Toen zei Jezus: "Waar lijkt het Koninkrijk van God op? Waar zou Ik het mee kunnen vergelijken? 19 Het lijkt op een mosterdzaadje dat door iemand in zijn tuin werd gezaaid. Het groeide en groeide en werd een boom. En de vogels bouwden hun nesten tussen de takken."

20 Opnieuw zei Hij: "Waar zal Ik het Koninkrijk van God mee vergelijken? 21 Het lijkt op een beetje gist dat door een vrouw in een grote hoeveelheid meel werd gedaan. Door dat kleine beetje gist, gistte al het deeg."

22 En Hij reisde langs de steden en dorpen naar Jeruzalem en vertelde overal het goede nieuws aan de mensen.

Wie worden er gered?

23 Iemand vroeg aan Jezus: "Heer, wordt er maar een klein aantal mensen gered?" 24 Hij antwoordde: "Doe je uiterste best om het Koninkrijk binnen te gaan. Want de poort daarheen is maar smal. Ik zeg jullie dat heel veel mensen zullen proberen om naar binnen te gaan. Maar bij veel van hen zal dat niet lukken. 25 Op een dag zal de Heer van het huis opstaan en de poortdeuren dichtdoen. Dan zullen jullie buiten staan. Jullie zullen op de deur gaan kloppen en zeggen: 'Heer, doe open!' Maar Hij zal tegen jullie zeggen: 'Ik ken jullie niet.' 26 Dan zullen jullie zeggen: 'Heer, we hebben met U gegeten en gedronken! U gaf les in onze straten!' 27 Maar Hij zal tegen jullie zeggen: 'Ik ken jullie niet. Ga weg! Jullie waren altijd ongehoorzaam aan God!' 28 Dan zullen jullie huilen en met je tanden knarsen van spijt. Want jullie zullen Abraham en Izaäk en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zien, maar zelf niet naar binnen mogen. 29 Er zullen mensen uit het oosten en westen en noorden en zuiden komen, en ze zullen aan tafel gaan in het Koninkrijk van God. 30 En veel mensen die nu het eerst zijn, zullen straks het laatst zijn. En veel mensen die nu het laatst zijn, zullen straks het eerst zijn."[b]

Jezus en Jeruzalem

31 Een paar Farizeeërs kwamen Jezus waarschuwen: "U moet hier weggaan, want koning Herodes wil U doden." 32 Jezus zei tegen hen: "Zeg tegen die vos: 'Ik jaag duivelse geesten weg uit de mensen en genees zieken. Dat doe Ik vandaag en morgen en op de derde dag ben Ik klaar. 33 Maar vandaag en morgen en overmorgen moet Ik reizen. Want het is niet goed als een profeet buiten Jeruzalem wordt gedood. 34 Jeruzalem, Jeruzalem! Jij doodt de profeten. En de mensen die naar je toe gestuurd zijn, gooi jij met stenen dood! Ik heb zó vaak je bewoners bij Mij willen verzamelen, zoals een kip haar kuikens onder haar vleugels verzamelt! Maar je hebt nooit gewild. 35 Daarom zal er niemand in je overblijven! Ik zeg je dat je Mij niet meer zal zien tot het moment dat je zal zeggen: 'Gods zegen op Hem die door de Heer is gestuurd!' "

Footnotes

  1. Lukas 13:16 Jezus noemt alleen mensen die werkelijk God dienen 'zoon van Abraham' of 'dochter van Abraham'. Lees Johannes 8:39 en 40 en Galaten 3:6-9.
  2. Lukas 13:30 Eigenlijk staat hier: 'Vele eersten zullen de laatsten zijn. En vele laatsten de eersten.' 'Eersten' kan ook betekenen: het belangrijkst, en 'laatsten': het minst belangrijk.

La nécessité d’un profond changement

13 A cette époque survinrent quelques personnes qui informèrent Jésus que Pilate avait fait tuer des Galiléens pendant qu’ils offraient leurs sacrifices.

Jésus leur dit : Pensez-vous que ces Galiléens ont subi un sort si cruel parce qu’ils étaient de plus grands pécheurs que tous leurs compatriotes ? Non, je vous le dis ; mais vous, si vous ne changez pas, vous périrez tous, vous aussi.

Rappelez-vous ces dix-huit personnes qui ont été tuées quand la tour de Siloé[a] s’est effondrée sur elles. Croyez-vous qu’elles aient été plus coupables que tous les autres habitants de Jérusalem ? Non, je vous le dis ; mais vous aussi, si vous ne changez pas, vous périrez tous.

Là-dessus, il leur raconta cette parabole : Un homme avait un figuier dans sa vigne. Un jour, il voulut y cueillir des figues, mais n’en trouva pas. Il dit alors à celui qui s’occupait de sa vigne : « Voilà trois ans que je viens chercher des figues sur cet arbre, sans pouvoir en trouver. Coupe-le ; je ne vois pas pourquoi il occupe la place inutilement. » « Maître, lui répondit l’homme, laisse-le encore cette année ! Je bêcherai encore la terre tout autour et j’y mettrai du fumier ; peut-être qu’il portera du fruit à la saison prochaine. Sinon, tu le feras couper. »

Une guérison le jour du sabbat

10 Un jour de sabbat, Jésus enseignait dans une synagogue. 11 Il s’y trouvait une femme qui, depuis dix-huit ans, était sous l’emprise d’un esprit qui la rendait infirme : elle était voûtée et n’arrivait absolument pas à se redresser. 12 Lorsque Jésus la vit, il l’appela et lui dit : Femme, tu es délivrée de ton infirmité !

13 Il posa ses mains sur elle et, immédiatement, elle se redressa et se mit à louer Dieu.

14 Mais le responsable de la synagogue fut fâché que Jésus ait fait cette guérison le jour du sabbat. S’adressant à la foule, il lui dit : Il y a six jours pour travailler : venez donc vous faire guérir ces jours-là, mais pas le jour du sabbat !

15 Le Seigneur lui répondit : Hypocrites que vous êtes ! Chacun de vous ne détache-t-il pas son bœuf ou son âne de la mangeoire pour le mener à l’abreuvoir le jour du sabbat ? 16 Et cette femme, qui est une fille d’Abraham, et que Satan tenait en son pouvoir depuis dix-huit ans, fallait-il ne pas la délivrer de sa chaîne aujourd’hui parce que c’est le jour du sabbat ?

17 Cette réponse de Jésus remplit de confusion tous ceux qui avaient pris parti contre lui, tandis que le peuple était enthousiasmé de le voir accomplir tant d’œuvres merveilleuses.

Les paraboles de la graine de moutarde et du levain(A)

18 Jésus dit alors : A quoi ressemble le royaume de Dieu ? A quoi pourrais-je le comparer ? 19 Il ressemble à une graine de moutarde qu’un homme a prise pour la semer dans son jardin ; la graine pousse jusqu’à devenir un arbuste, et les oiseaux du ciel nichent dans ses branches.

20 Puis il ajouta : A quoi comparerai-je encore le royaume de Dieu ? 21 Il ressemble à du levain qu’une femme a pris pour le mélanger à une vingtaine de kilogrammes de farine. Et à la fin, toute la pâte a levé.

L’entrée dans le royaume

22 Jésus traversait ainsi les villes et les villages ; il y enseignait, tout en se dirigeant vers Jérusalem.

(Mt 7.13-14)

23 Quelqu’un lui demanda : Seigneur, n’y a-t-il qu’un petit nombre de gens qui seront sauvés ?

Il répondit en s’adressant à tous ceux qui étaient là : 24 Faites tous vos efforts pour entrer par la porte étroite, car nombreux sont ceux qui chercheront à entrer et n’y parviendront pas.

(Mt 25.10-12)

25 Dès que le maître de la maison se sera levé et qu’il aura fermé la porte à clé, si vous êtes restés dehors, vous aurez beau frapper à la porte en suppliant : « Seigneur, Seigneur, ouvre-nous ! » il vous répondra : « Je ne sais pas d’où vous venez. »

(Mt 7.22-23)

26 Alors vous direz : « Mais nous étions à table avec toi, nous avons mangé et bu sous tes yeux. Tu as enseigné dans nos rues… »

27 Il vous répondra : « Je ne sais pas d’où vous venez. Allez-vous-en, vous qui commettez le mal. »

28 C’est là qu’il y aura des pleurs et d’amers regrets, quand vous verrez Abraham, Isaac et Jacob et tous les prophètes dans le royaume de Dieu, tandis que vous-mêmes vous en serez exclus. 29 Des hommes viendront de l’Orient et de l’Occident, du Nord et du Midi, et prendront place à table dans le royaume de Dieu.

30 Alors, certains de ceux qui sont les derniers seront les premiers ; et certains de ceux qui sont les premiers seront les derniers.

Jésus poursuit sa route vers Jérusalem

31 A ce moment-là, quelques pharisiens s’approchèrent de Jésus et l’avertirent : Tu devrais quitter cette région et aller loin d’ici, car Hérode veut te faire mourir.

32 Mais Jésus leur répondit : Allez dire de ma part à ce renard : « Aujourd’hui, je chasse des démons et je guéris des malades ; demain, je ferai de même et après-demain, j’aurai achevé ma tâche. 33 Mais il faut que je poursuive ma route aujourd’hui, demain et après-demain, car il est impensable qu’un prophète soit mis à mort ailleurs qu’à Jérusalem ! »

(Mt 23.37-39)

34 Ah, Jérusalem ! Jérusalem ! Toi qui fais mourir les prophètes et qui lapides ceux que Dieu t’envoie ! Combien de fois j’ai voulu rassembler tes habitants auprès de moi comme une poule rassemble ses poussins sous ses ailes ! Mais vous ne l’avez pas voulu ! 35 Eh bien, maintenant, votre maison va être livrée à l’abandon. Oui, je vous le déclare : dorénavant vous ne me verrez plus jusqu’à ce que le temps soit arrivé où vous direz[b] : Béni soit celui qui vient au nom du Seigneur[c]!

Footnotes

  1. 13.4 Source située au sud de Jérusalem, où on avait élevé une tour.
  2. 13.35 Certains manuscrits ont : jusqu’à ce que vous disiez (voir Mt 23.39).
  3. 13.35 Ps 118.26. Autre traduction : Béni soit, au nom du Seigneur, celui qui vient !