Lamentations 1
GOD’S WORD Translation
The Prophet Speaks Out: No One Offers Comfort
1 [a]“Look how deserted Jerusalem is!
Once the city was crowded with people.
Once it was important among the nations.
Now it is a widow.
Once it was a princess among the provinces.
Now it does forced labor.
2 Jerusalem cries bitterly at night with tears running down its cheeks.
Out of all those who love the city, no one offers it comfort.
All of Jerusalem’s friends have betrayed it and become its enemies.
3 “Judah has been exiled after ⌞much⌟ suffering and harsh treatment.
Its ⌞people⌟ live among the nations; they find no rest.
Those who chased them caught up with them
in places where there was no way out.
4 “The roads to Zion are deserted.[b]
No one comes to the annual festivals.
No one passes through any of its gates.[c]
Its priests are groaning.
Its young women are made to suffer.
Zion is bitter.
5 Its opponents are now in control.
Its enemies have no worries.
The Lord made Zion suffer for its many rebellious acts.
Its children go ahead of their opponents into captivity.
6 All splendor has abandoned the people of Zion.
Its influential people were like deer that couldn’t find any pasture.
They ran without any strength ahead of the hunters.
7 “Now, during its suffering and oppression,
Jerusalem remembers all the treasures it had from ancient times,
when its people fell into the power of their enemies
with no one to help them.
Their opponents looked on, and they laughed at Jerusalem’s downfall.
8 Jerusalem has sinned so much that it has become a filthy thing.
Everyone who used to honor it now despises it.
They’ve seen it naked.
Jerusalem groans and turns away.
9 Jerusalem’s own filth ⌞covers⌟ its clothes.
It gave no thought to its future.
Its downfall was shocking.
No one offers it comfort.
‘O Lord, look at my suffering,
because my enemies have triumphed.’
10 The enemies laid their hands on all of the city’s treasures.
Jerusalem has seen the nations enter the holy place.
‘O Lord, they are the same people
you have forbidden to enter your congregation.’
11 All the people are groaning as they beg for bread.
They trade their treasures for food to keep themselves alive.
‘O Lord, look and see how despised I am!’ ”
Zion Speaks Out: No One Offers Comfort
12 “Doesn’t this affect all of you who pass by?
Look and see if there’s any pain
like the pain that the Lord has caused me,
like the pain that he has made me suffer on the day of his fierce anger.
13 He sent fire from above.
He made it go deep into my bones.
He spread a net for my feet.
He made me turn back.
He has left me devastated.
He has made me sick all day long.
14 My rebellious acts are a heavy burden for me.
They were tied together by God’s own hands.
They were tied around my neck.
He has weakened me ⌞with them⌟.
The Lord has handed me over to people I cannot oppose.
15 The Lord has treated all the warriors inside my ⌞walls⌟ with contempt.
He called an army to defeat my young men.
The Lord trampled the people of Judah in a winepress.
16 I’m crying because of ⌞all⌟ these things.
My eyes—my eyes flow with tears.
No one can give me the comfort I need to keep me alive.
Everyone is too far away from me.
My children are devastated because my enemies have won.”
17 Zion holds out its hands.
No one offers it comfort.
The Lord has given this order about Jacob:
His own neighbors will become his opponents.
Jerusalem has become a filthy thing among them.
18 “The Lord is right in what he did,
because I rebelled against his word.
Please listen, all you people, and look at my pain.
My young women and young men have gone into captivity.
19 I called for those who love me, but they betrayed me.
My priests and leaders breathed their last breath in the city,
looking for food to keep themselves alive.
20 “O Lord, see the distress I’m in!
My stomach is churning.
My heart is pounding because I’ve been very bitter.
In the streets swords kill my children.
Inside the houses it’s like death.
21 “All my enemies have heard that I am groaning.
No one offers me comfort.
All my enemies have heard about my disaster.
They are happy that you did it.
You have allowed the day to come, the one that you had announced.
Let my enemies be like me now.
22 Recall all of their wickedness.
Then deal with them as you have dealt with me
because of all my rebellious acts.
I groan so much and feel so sick at heart.”
Klaagliederen 1
BasisBijbel
Eerste klaaglied – Wat er met Jeruzalem is gebeurd
1 Wat zit Jeruzalem daar eenzaam![a]
De stad waar eerst zoveel mensen woonden,
zit er nu bij als een eenzame weduwe.
De stad die eerst zo machtig was,
de koningin van de steden,
is nu veroordeeld tot slavernij.
2 's Nachts huilt ze bittere tranen.
De tranen stromen haar over de wangen.
Geen van haar vrienden[b] troost haar nu.
Ze hebben haar allemaal in de steek gelaten.
3 De bewoners van Juda zijn gevangen meegenomen.
Wie achterbleef, is gevlucht voor de ellende en de slavernij.
De bewoners van Juda wonen verspreid over andere volken,
maar ze hebben geen rust.
Overal worden ze achtervolgd.
4 De wegen naar Jeruzalem treuren,
omdat er niemand nog voor een feest naar Jeruzalem komt.
De poorten van de stad zijn leeg.
De priesters en de vrouwen zuchten en klagen.
Jeruzalem is er vreselijk aan toe.
5 Haar vijanden hebben haar overwonnen.
Zij hebben het goed.
De Heer heeft Jeruzalem gestraft voor al haar slechtheid.
Al haar bewoners werden gevangen meegenomen.
Ze werden voor de vijand uit gedreven.
6 Jeruzalem heeft al haar schoonheid verloren.
Haar leiders werden opgejaagd als herten.
Uitgeput lopen ze voor de vijand uit.
7 In deze tijd van ellende kan Jeruzalem niet vergeten
hoe prachtig ze vroeger was.
Nu is ze leeg, want de bewoners zijn door de vijand gevangen genomen.
Niemand kwam haar te hulp.
Haar vijanden lachen als ze de verwoeste stad zien.
8 Jeruzalem is zwaar gestraft
voor de vreselijke dingen die ze heeft gedaan.
Niemand wil nog met haar omgaan.
Iedereen die haar eerst bewonderde,
wil nu niets meer met haar te maken hebben.
Want ze heeft helemaal niets meer.
Ze staat erbij als een naakte vrouw.
Jeruzalem zelf buigt vol schaamte het hoofd.
9 Haar kleren waren van top tot teen vuil.[c]
Maar nooit had ze gedacht dat het zo met haar zou aflopen.
Er is niets van haar overgebleven.
Er is niemand die haar troost.
Ze roept uit:
"Heer, zie eens hoe vreselijk dit is!
Heer, zie hoe de vijand opschept over wat hij met mij heeft gedaan!
10 De vijand heeft al mijn schatten geroofd.
Ik moest toekijken hoe andere volken in mijn tempel kwamen.
Volken waarvan U gezegd had dat ze daar niet mochten komen,
zijn uw tempel binnen gegaan.
11 De bewoners van het land zoeken overal naar eten.
Ze ruilen hun sieraden voor brood.
Zo hopen ze in leven te kunnen blijven.
Zie eens, Heer, wat er van mij is overgebleven!
12 Tegen de mensen die voorbij komen, roep ik: 'Kan het jullie dan niets schelen?
Niemand is er ooit zo ellendig aan toe geweest als ik.'
Dit heeft de Heer mij aangedaan omdat Hij zo woedend op mij was.
13 Hij liet vuur uit de hemel komen.
Het verbrandde me tot op het bot.
Hij zette een val voor mij op.
Hij bedreigde me.
De hele dag ben ik ziek en ellendig.
14 Mijn ongehoorzaamheid drukt als een zware last op mij.
De Heer straft me er zwaar voor.
Ik heb geen kracht meer over.
De Heer heeft me in de macht van mijn vijanden gegeven.
Ze hebben mij overwonnen.
15 Mijn hele leger is gedood.
De Heer bepaalde de dag dat dat zou gebeuren.
Hij vertrapte mijn bewoners,
zoals druiven in de druivenpers worden vertrapt.
16 Daarom huil ik.
De tranen stromen over mijn gezicht.
Niemand komt mij troosten.
Niemand kan mij helpen.
Mijn bewoners zijn verbijsterd.
De vijand is zó machtig!"
17 Jeruzalem strekt haar handen uit.
Maar niemand komt haar troosten.
De Heer riep de buurlanden van zijn volk op
om Jeruzalem te komen vernietigen.
Niemand wil nog iets met haar te maken hebben.
18 Jeruzalem zegt: "Maar de Heer had gelijk.
Want ik heb niet naar Hem willen luisteren.
Volken, kijk toch eens hoe ellendig ik eraan toe ben.
Al mijn bewoners, mannen en vrouwen, zijn gevangen meegenomen.
19 Ik heb mijn vrienden om hulp geroepen.
Maar ze bedrogen mij en kwamen me niet helpen.
Mijn priesters en mijn leiders zijn in de stad gestorven
doordat er niets meer te eten was.
20 Heer, ik ben zo bang!
Ik heb geen rust. Mijn hart bonkt in mijn binnenste.
Ik ben U heel erg ongehoorzaam geweest. Nu heerst overal de dood.
Op straat zijn de mensen gedood door het zwaard.
In huis sterven de mensen aan de pest.
21 De mensen horen mij zuchten van ellende.
Maar niemand komt mij troosten.
De vijanden die horen hoe het met mij afgelopen is,
zijn blij dat U dit heeft gedaan.
Ze zijn blij dat U heeft gedaan wat U over mij gezegd had.
Maar op een dag zullen ze net zo verwoest worden als ik!
22 Heer, vergeet niet hoe slecht ze zijn!
Straf hen zoals U mij heeft gestraft voor mijn ongehoorzaamheid.
Ik zucht en huil en voel me ziek van ellende."
Footnotes
- Klaagliederen 1:1 Lees Jeremia 52:1-19
- Klaagliederen 1:2 Hiermee worden de landen bedoeld waarmee de koningen een verbond hadden sloten.
- Klaagliederen 1:9 Jeruzalem zat onder het 'vuil:' de verschrikkelijke dingen die ze gedaan had.
Copyright © 1995, 2003, 2013, 2014, 2019, 2020 by God’s Word to the Nations Mission Society. All rights reserved.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016