Add parallel Print Page Options

Oproep tot berouw

Blaas op de trompet in Jeruzalem! Sla alarm op mijn heilige berg! Laat iedereen beven van angst, want de dag van de Here komt dichterbij. Hij breekt bijna aan! Het is een dag van dikke duisternis, donkerheid en zwarte wolken. En wat een reusachtig leger! Het overdekt de bergen alsof het morgenrood zich erover verspreidt. Nog nooit heeft men zoiets gezien en zoiets zál ook nooit meer worden gezien in alle komende generaties op deze aarde! Vuur gaat voor hen uit en laait ook achter hen op. Vóór hen is het land zo mooi als de hof van Eden, maar wanneer ze voorbij zijn, ligt er niets dan een woestenij. Het is onmogelijk aan hen te ontsnappen. Zij zien eruit als paarden en rennen razendsnel. Zij maken een herrie als ratelende wagens die over de toppen van de bergen jakkeren. Zij bulderen als vuur dat een stoppelveld verteert. Zij lijken op een machtig leger dat in slagorde staat opgesteld, klaar voor de strijd. Bij hun naderen breekt alle volken het koude zweet uit en alle gezichten verbleken van angst. Als soldaten van de infanterie voeren ze charges uit. Zij beklimmen de muur als ervaren strijders. Zij gaan recht vooruit, zonder elkaar voor de voeten te lopen of te verdringen.

Elk gaat zijn eigen weg. Geen wapen kan hen tegenhouden en in hun gelederen ontstaan geen openingen. Zij stormen op de stad aan, klimmen tegen de muren op en dringen door de vensters als een dief de huizen binnen. 10 De aarde beeft voor hun komst en de hemel trilt van angst. De zon en de maan worden verduisterd en de sterren verbleken.

11 De Here laat zijn stem horen. Hij trekt op aan de spits van zijn leger. Het is een enorme troepenmacht en deze gehoorzaamt zijn bevelen. De dag van de Here zal een verschrikkelijke, huiveringwekkende dag zijn. Wie kan hem verdragen?

12 Daarom zegt de Here: ‘Kom nu bij Mij terug, nu kan het nog. Geef Mij heel uw hart. Kom met vasten, tranen en in rouw. 13 Scheur van verdriet uw hart, niet uw kleren!’ Ga terug naar de Here, uw God, want Hij is genadig en heeft medelijden. Hij is geduldig, vol liefde en goedheid en heeft berouw over de toegezegde straf. 14 Wie weet of Hij niet op zijn schreden terugkeert en berouw heeft en u zal zegenen. Misschien zal Hij u zo rijk zegenen dat er voldoende voedsel overblijft om de Here, uw God, net als vroeger koren en wijn te offeren!

15 Blaas op de trompet in Sion! Roep een heilige vastentijd uit. Laat een plechtige bijeenkomst houden. 16 Verzamel iedereen, ouderen en jongeren, kinderen en zuigelingen. Laat de bruidegom uit zijn kamer komen en de bruid het bruidsvertrek verlaten. Het moet een heilige bijeenkomst zijn. 17 Laat de priesters, de dienaren van de Here, die tussen het volk en het altaar staan, onder tranen bidden: ‘O Here, red uw volk. Geef het niet prijs aan de heidenen, want uw volk is van U. Laat het niet het mikpunt van spot van de heidenen worden. Want zij zouden ons belachelijk maken door te zeggen: “Waar is nu hun God?” ’

18 Dan zal de Here het opnemen voor zijn land en medelijden hebben met zijn volk. 19 Hij zal u antwoorden: ‘Luister, Ik zal u koren, jonge wijn en olijfolie geven, u zult meer dan voldoende hebben. Ik zal u niet meer overgeven aan andere volken en laten bespotten. 20 Ik zal die legers uit het noorden verdrijven en hen wegjagen naar een dorre wildernis waar zij zullen sterven. De ene helft zal in de Dode Zee worden gedreven en de andere helft in de Middellandse Zee. Daar zal hun rottingslucht opstijgen. God heeft voor u een groot wonder gedaan.’

21 Wees niet bang, mijn volk, juich van vreugde. Want de Here heeft grote dingen voor u gedaan. 22 Laten de wilde dieren hun honger vergeten, want de weiden zullen weer groen worden en de bomen zullen weer uitbotten. De vijgenboom en de wijnstok zullen vrucht dragen, net als vroeger. 23 Wees blij, inwoners van Jeruzalem, en verheug u in de Here, uw God. Hij geeft u weer de heilzame regen als teken van zijn vergeving. Net als vroeger zal Hij zowel de voorjaarsregens als de najaarsregens laten vallen. 24 Het koren zal hoog liggen opgestapeld op de dorsvloeren en de perskuipen zullen overstromen van jonge wijn en olijfolie.

25 ‘Ik zal u de oogsten vergoeden die de sprinkhanen al die jaren hebben opgegeten. U krijgt terug wat verloren ging door die grote legermacht die Ik op u had losgelaten. 26 U zult weer ruimschoots voldoende voedsel hebben. Dan zult u de Here, uw God, loven om de wonderen die Hij voor u heeft gedaan. 27 En u zult weten dat Ik hier bij mijn volk Israël ben en dat Ik alleen de Here, uw God, ben. Mijn volk zal nooit meer zoʼn ramp als deze te verwerken krijgen.

28 En daarna zal Ik mijn Geest over alle mensen uitstorten. Uw zonen en dochters zullen Gods woorden spreken. Oudere mannen zullen betekenisvolle dromen hebben en uw jonge mannen zullen visioenen zien. 29 Ik zal mijn Geest óók uitstorten op uw slaven, mannen zowel als vrouwen, 30 en Ik zal wonderlijke dingen laten gebeuren in de hemel en op de aarde: bloed, vuur en rookwolken. 31 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat die grote en ontzagwekkende dag van de Here aanbreekt.

32 Ieder die dan de naam van de Here aanroept, zal gered worden, want de berg Sion en Jeruzalem zullen een toevluchtsoord zijn, zoals de Here heeft beloofd. Want ieder die Hij, de Here, roept, zal worden gered.’

The Day of the Lord

(A)Blow a trumpet in (B)Zion;
    sound an alarm on (C)my holy mountain!
Let all the inhabitants of the land tremble,
    for (D)the day of the Lord is coming; it is near,
(E)a day of darkness and gloom,
    (F)a day of clouds and thick darkness!
Like blackness there is spread upon the mountains
    (G)a great and powerful people;
(H)their like has never been before,
    nor will be again after them
    through the years of all generations.

(I)Fire devours before them,
    and behind them a flame burns.
The land is like (J)the garden of Eden before them,
    but (K)behind them a desolate wilderness,
    and nothing escapes them.

(L)Their appearance is like the appearance of horses,
    and like war horses they run.
(M)As with the rumbling of chariots,
    they leap on the tops of the mountains,
like the crackling of (N)a flame of fire
    devouring the stubble,
(O)like a powerful army
    drawn up for battle.

Before them peoples are in anguish;
    (P)all faces grow pale.
Like warriors they charge;
    like soldiers they scale the wall.
They march each on his way;
    they do not swerve from their paths.
They do not jostle one another;
    (Q)each marches in his path;
they burst through the weapons
    and are not halted.
(R)They leap upon the city,
    they run upon the walls,
(S)they climb up into the houses,
    (T)they enter through the windows (U)like a thief.

10 (V)The earth quakes before them;
    the heavens tremble.
(W)The sun and the moon are darkened,
    and the stars withdraw their shining.
11 (X)The Lord utters his voice
    before (Y)his army,
for his camp is exceedingly great;
    (Z)he who executes his word is powerful.
(AA)For the day of the Lord is (AB)great and very awesome;
    (AC)who can endure it?

Return to the Lord

12 “Yet even now,” declares the Lord,
    (AD)“return to me with all your heart,
(AE)with fasting, with weeping, and with mourning;
13     and (AF)rend your hearts and not (AG)your garments.”
Return to the Lord your God,
    (AH)for he is gracious and merciful,
slow to anger, and abounding in steadfast love;
    (AI)and he relents over disaster.
14 (AJ)Who knows whether he will not turn and relent,
    and (AK)leave a blessing behind him,
(AL)a grain offering and a drink offering
    for the Lord your God?

15 (AM)Blow the trumpet in Zion;
    (AN)consecrate a fast;
call a solemn assembly;
16     gather the people.
(AO)Consecrate the congregation;
    assemble the elders;
(AP)gather the children,
    even nursing infants.
(AQ)Let the bridegroom leave his room,
    and the bride her chamber.

17 (AR)Between the (AS)vestibule and the (AT)altar
    (AU)let the priests, the ministers of the Lord, weep
and say, “Spare your people, O Lord,
    and make not your heritage a reproach,
    a byword among the nations.[a]
(AV)Why should they say among the peoples,
    ‘Where is their God?’”

The Lord Had Pity

18 (AW)Then the Lord became jealous for his land
    (AX)and had pity on his people.
19 The Lord answered and said to his people,
“Behold, (AY)I am sending to you
    grain, wine, and oil,
    (AZ)and you will be satisfied;
and I will no more make you
    a reproach among the nations.

20 “I will remove the northerner far from you,
    and drive him into a parched and desolate land,
his vanguard[b] into (BA)the eastern sea,
    and his rear guard[c] into (BB)the western sea;
(BC)the stench and foul smell of him will rise,
    for he has done great things.

21 “Fear not, O land;
    be glad and rejoice,
    for (BD)the Lord has done great things!
22 Fear not, (BE)you beasts of the field,
    for (BF)the pastures of the wilderness are green;
(BG)the tree bears its fruit;
    the fig tree and (BH)vine give their full yield.

23 (BI)“Be glad, O children of Zion,
    and (BJ)rejoice in the Lord your God,
for he has given (BK)the early rain for your vindication;
    he has poured down for you abundant rain,
    (BL)the early and (BM)the latter rain, as before.

24 “The threshing floors shall be full of grain;
    the vats shall overflow with wine and oil.
25 I will restore[d] to you the years
    that (BN)the swarming locust has eaten,
(BO)the hopper, (BP)the destroyer, and (BQ)the cutter,
    (BR)my great army, which I sent among you.

26 (BS)“You shall eat in plenty and be satisfied,
    and praise the name of the Lord your God,
    who has dealt wondrously with you.
And my people (BT)shall never again be put to shame.
27 (BU)You shall know that I am (BV)in the midst of Israel,
    and that (BW)I am the Lord your God (BX)and there is none else.
And my people (BY)shall never again be put to shame.

The Lord Will Pour Out His Spirit

28 [e] (BZ)“And it shall come to pass afterward,
    that (CA)I will pour out my Spirit on all flesh;
(CB)your sons and (CC)your daughters shall prophesy,
    your old men shall dream dreams,
    and your young men shall see visions.
29 (CD)Even on the male and female servants
    in those days I will pour out my Spirit.

30 “And I will show (CE)wonders in the heavens and (CF)on the earth, blood and fire and columns of smoke. 31 (CG)The sun shall be turned to darkness, (CH)and the moon to blood, (CI)before the great and awesome day of the Lord comes. 32 And it shall come to pass that (CJ)everyone who calls on the name of the Lord shall be saved. (CK)For in Mount Zion and in Jerusalem there shall be those who escape, as the Lord has said, and among (CL)the survivors shall be those whom the Lord calls.

Footnotes

  1. Joel 2:17 Or reproach, that the nations should rule over them
  2. Joel 2:20 Hebrew face
  3. Joel 2:20 Hebrew his end
  4. Joel 2:25 Or pay back
  5. Joel 2:28 Ch 3:1 in Hebrew