Add parallel Print Page Options

Israël keert zich af van God

De Here sprak opnieuw tegen mij en zei: ‘Zeg tegen de mensen van Jeruzalem: de Here zegt: Ik herinner Mij dat u lang geleden als een jonge bruid uw best deed Mij een genoegen te doen. U hield van Mij en volgde Mij zelfs dwars door onherbergzame woestijnen. In die tijd was Israël een heilig volk, het eerste van mijn kinderen. Iedereen die het iets aandeed, maakte zich ernstig schuldig en er kwam groot onheil over ieder die maar een vinger naar hem uitstak. 4,5 Och Israël,’ zegt de Here, ‘waarom keerden uw voorouders Mij de rug toe? Welk onrecht vonden zij in Mij dat zij zich van Mij afkeerden, afgodsbeelden aanbaden en veranderden in nietsnutten? Zij dachten er niet meer aan dat Ik, de Here, hen veilig uit Egypte had gehaald en hen door de barre wildernis had geleid, een land van rotsen en woestijnen, van droogte en dood, waar niemand woont of zelfs maar doorheen reist. Ik bracht hen in een vruchtbaar land om daarvan de vruchten en goede opbrengsten te eten, maar zij maakten er een zondig en verdorven land van en veranderden mijn erfenis in iets gruwelijks. Zelfs hun priesters gaven niets om de Here en ook hun rechters negeerden Mij. Hun leiders keerden zich tegen Mij en hun profeten vereerden Baäl en dienden nietswaardige afgoden. Maar u bent nog niet van Mij af, Ik zal u aanklagen en aandringen op uw terugkeer naar Mij, ja, zelfs later bij uw kleinkinderen!

10,11 Kijk om u heen of enig ander volk zijn oude goden inruilde voor nieuwe, zelfs al zijn dat geen echte goden. Stuur mensen naar Cyprus in het westen en naar Kedar in het oosten. Vraag daar maar of zoiets ooit eerder is gebeurd. En toch heeft mijn volk zijn machtige God opgegeven voor een stelletje stomme afgoden! 12 De hemel is geschokt door zoʼn daad en huivert van afschuw. 13 Want mijn volk heeft zich schuldig gemaakt aan twee zonden: het heeft Mij, de bron van levend water, verlaten en maakte voor zichzelf bakken vol barsten, die geen druppel water kunnen vasthouden!

14 Waarom is Israël een slavenvolk geworden? Waarom is het gevangengenomen en naar een ver land weggevoerd? 15 Ik zie grote legers onder machtig geschreeuw naar Israël marcheren om het te verwoesten en haar steden in brandende puinhopen te veranderen. 16 Ik zie de legers van Egypte op mars gaan vanuit hun steden Memphis en Tachpanhes, om Israël van haar glorie en kracht te beroven. 17 En u hebt dit aan uzelf te wijten door uw opstand tegen de Here, uw God, toen Hij u wilde leiden en u de weg wilde wijzen! 18 Wat hebt u bereikt met uw verdragen met Egypte en Assyrië? 19 Uw eigen slechtheid zal u straffen. U zult leren hoe slecht en bitter het is ontrouw te worden aan de Here, uw God, Hem zonder enige schroom te verlaten!’—zegt de Here, de God van de hemelse legers.

20 ‘Lang geleden schudde u mijn juk af en verbrak u de banden die u met Mij verbonden. U kwam openlijk in opstand en weigerde Mij te gehoorzamen. Op elke heuvel en onder elke boom hebt u diep gebogen voor uw afgoden, bent u Mij ontrouw geweest. 21 Hoe kon dit zover komen? Want toen Ik u plantte, heb Ik het zaad zorgvuldig uitgezocht, u was de edelste wijnstok. Hoe komt het dat u nu een wilde, woekerende wijnstok bent geworden? 22 Geen zeep of loog kunnen u nog reinigen, uw schuld kunt u niet wegwassen,’ zegt de Oppermachtige Here.

23 ‘U ontkent dat u afgoden hebt aanbeden! Hoe kunt u zoiets zeggen? Ga maar eens kijken in de dalen! Laat de vreselijke zonden die u hebt gedaan, maar eens goed op u inwerken. U lijkt op een rusteloze vrouwtjeskameel! 24 U bent als een wilde ezelin die in de paartijd de wind diep insnuift. Wie zal haar paringsdrift tegenhouden? Degene die u wil hebben, hoeft niet te zoeken, want u komt vanzelf naar hem toe rennen! 25 Kom toch terug van dat vermoeiende rennen achter andere goden aan. Maar u zegt: “Verspil uw adem maar niet. Ik houd van deze vreemde goden en ik kan het gewoon niet laten hen achterna te lopen.” 26,27 De enige schande waarvoor Israël nog bang is, is te worden betrapt als een dief. Koningen, ambtenaren, priesters en profeten, voor allen geldt hetzelfde. Zij noemen een bewerkt stuk hout hun vader en hun moeder is een bewerkt stuk steen. Ze hebben Mij de rug toegekeerd, maar als zij in moeilijkheden komen, roepen zij Mij opeens te hulp! 28 Waarom roept u dan ook niet naar die goden die u hebt gemaakt? Als het gevaarlijk wordt, laten zij u dan redden als zij kunnen! Want, Juda, u hebt net zoveel goden als er steden bij u zijn. 29 Kom niet bij Mij aan, u bent allemaal tegen Mij in opstand gekomen,’ zegt de Here. 30 ‘Ik heb uw volk gestraft, maar het hielp niets, het wil nog steeds niet gehoorzamen. En uzelf hebt mijn profeten gedood, zoals een leeuw zijn prooi verscheurt.

31 O mijn volk, luister naar de woorden van God: ben Ik onrechtvaardig tegen Israël geweest? Ben Ik een onherbergzaam oord en een land van duisternis voor haar geweest? Waarom zegt mijn volk dan: “Eindelijk zijn we van God bevrijd, we willen nooit meer iets met Hem te maken hebben!” Waarom verbreekt u zo alle relaties met uw God? 32 Vergeet een meisje soms haar sieraden? En zal een bruid haar bruidsjurk willen verstoppen? Maar mijn volk heeft Mij allang vergeten, het kostbaarste van al zijn schatten. 33 Wat doet u toch een moeite uw geliefden voor u te winnen! Een prostituee zou nog heel wat van u kunnen leren! 34 Uw kleren zijn besmeurd met het bloed van onschuldigen en armen. Schaamteloos hebt u hen vermoord, zonder enige reden. 35 En toch zegt u: “Ik heb niets gedaan. Ik weet zeker dat God niet toornig is!” Maar Ik zal u streng straffen, omdat u zegt: “Ik heb niet gezondigd!” 36 Steeds weer verlaat u Mij en zoekt steun bij een ander, uw nieuwe vrienden in Egypte zullen u in de steek laten, net zoals Assyrië heeft gedaan. 37 U zult in vertwijfeling worden achtergelaten en uw handen voor uw gezicht slaan, want de Here heeft degenen op wie u vertrouwt, verworpen. U kunt van hen geen hulp ontvangen.’

God’s Case Against Israel

Moreover the word of the Lord came to me, saying, “Go and cry in the hearing of Jerusalem, saying, ‘Thus says the Lord:

“I remember you,
The kindness of your (A)youth,
The love of your betrothal,
(B)When you [a]went after Me in the wilderness,
In a land not sown.
(C)Israel was holiness to the Lord,
(D)The firstfruits of His increase.
(E)All that devour him will offend;
Disaster will (F)come upon them,” says the Lord.’ ”

Hear the word of the Lord, O house of Jacob and all the families of the house of Israel. Thus says the Lord:

(G)“What injustice have your fathers found in Me,
That they have gone far from Me,
(H)Have followed [b]idols,
And have become idolaters?
Neither did they say, ‘Where is the Lord,
Who (I)brought us up out of the land of Egypt,
Who led us through (J)the wilderness,
Through a land of deserts and pits,
Through a land of drought and the shadow of death,
Through a land that no one crossed
And where no one dwelt?’
I brought you into (K)a bountiful country,
To eat its fruit and its goodness.
But when you entered, you (L)defiled My land
And made My heritage an abomination.
The priests did not say, ‘Where is the Lord?’
And those who handle the (M)law did not know Me;
The rulers also transgressed against Me;
(N)The prophets prophesied by Baal,
And walked after things that do not profit.

“Therefore (O)I will yet [c]bring charges against you,” says the Lord,
“And against your children’s children I will bring charges.
10 For pass beyond the coasts of [d]Cyprus and see,
Send to [e]Kedar and consider diligently,
And see if there has been such a (P)thing.
11 (Q)Has a nation changed its gods,
Which are (R)not gods?
(S)But My people have changed their Glory
For what does not profit.
12 Be astonished, O heavens, at this,
And be horribly afraid;
Be very desolate,” says the Lord.
13 “For My people have committed two evils:
They have forsaken Me, the (T)fountain of living waters,
And hewn themselves cisterns—broken cisterns that can hold no water.

14 Is Israel (U)a servant?
Is he a homeborn slave?
Why is he plundered?
15 (V)The young lions roared at him, and growled;
They made his land waste;
His cities are burned, without inhabitant.
16 Also the people of [f]Noph and (W)Tahpanhes
Have [g]broken the crown of your head.
17 (X)Have you not brought this on yourself,
In that you have forsaken the Lord your God
When (Y)He led you in the way?
18 And now why take (Z)the road to Egypt,
To drink the waters of (AA)Sihor?
Or why take the road to (AB)Assyria,
To drink the waters of [h]the River?
19 Your own wickedness will (AC)correct you,
And your backslidings will rebuke you.
Know therefore and see that it is an evil and bitter thing
That you have forsaken the Lord your God,
And the [i]fear of Me is not in you,”
Says the Lord God of hosts.

20 “For of old I have (AD)broken your yoke and burst your bonds;
And (AE)you said, ‘I will not [j]transgress,’
When (AF)on every high hill and under every green tree
You lay down, (AG)playing the harlot.
21 Yet I had (AH)planted you a noble vine, a seed of highest quality.
How then have you turned before Me
Into (AI)the degenerate plant of an alien vine?
22 For though you wash yourself with lye, and use much soap,
Yet your iniquity is (AJ)marked[k] before Me,” says the Lord God.

23 “How(AK) can you say, ‘I am not [l]polluted,
I have not gone after the Baals’?
See your way in the valley;
Know what you have done:
You are a swift dromedary breaking loose in her ways,
24 A wild donkey used to the wilderness,
That sniffs at the wind in her desire;
In her time of mating, who can turn her away?
All those who seek her will not weary themselves;
In her month they will find her.
25 Withhold your foot from being unshod, and your throat from thirst.
But you said, (AL)‘There is no hope.
No! For I have loved (AM)aliens, and after them I will go.’

26 “As the thief is ashamed when he is found out,
So is the house of Israel ashamed;
They and their kings and their princes, and their priests and their (AN)prophets,
27 Saying to a tree, ‘You are my father,’
And to a (AO)stone, ‘You gave birth to me.’
For they have turned their back to Me, and not their face.
But in the time of their (AP)trouble
They will say, ‘Arise and save us.’
28 But (AQ)where are your gods that you have made for yourselves?
Let them arise,
If they (AR)can save you in the time of your [m]trouble;
For (AS)according to the number of your cities
Are your gods, O Judah.

29 “Why will you plead with Me?
You all have transgressed against Me,” says the Lord.
30 “In vain I have (AT)chastened your children;
They (AU)received no correction.
Your sword has (AV)devoured your prophets
Like a destroying lion.

31 “O generation, see the word of the Lord!
Have I been a wilderness to Israel,
Or a land of darkness?
Why do My people say, ‘We [n]are lords;
(AW)We will come no more to You’?
32 Can a virgin forget her ornaments,
Or a bride her attire?
Yet My people (AX)have forgotten Me days without number.

33 “Why do you beautify your way to seek love?
Therefore you have also taught
The wicked women your ways.
34 Also on your skirts is found
(AY)The blood of the lives of the poor innocents.
I have not found it by [o]secret search,
But plainly on all these things.
35 (AZ)Yet you say, ‘Because I am innocent,
Surely His anger shall turn from me.’
Behold, (BA)I will plead My case against you,
(BB)Because you say, ‘I have not sinned.’
36 (BC)Why do you gad about so much to change your way?
Also (BD)you shall be ashamed of Egypt (BE)as you were ashamed of Assyria.
37 Indeed you will go forth from him
With your hands on (BF)your head;
For the Lord has rejected your trusted allies,
And you will (BG)not prosper by them.

Footnotes

  1. Jeremiah 2:2 followed
  2. Jeremiah 2:5 vanities or futilities
  3. Jeremiah 2:9 contend with
  4. Jeremiah 2:10 Heb. Kittim, representative of western cultures
  5. Jeremiah 2:10 In northern Arabian desert, representative of eastern cultures
  6. Jeremiah 2:16 Memphis in ancient Egypt
  7. Jeremiah 2:16 Or grazed
  8. Jeremiah 2:18 The Euphrates
  9. Jeremiah 2:19 dread
  10. Jeremiah 2:20 Kt. serve
  11. Jeremiah 2:22 stained
  12. Jeremiah 2:23 defiled
  13. Jeremiah 2:28 Or evil
  14. Jeremiah 2:31 have dominion
  15. Jeremiah 2:34 digging