God’s Blessing on Israel

44 “Yet hear now, O Jacob My servant,
And Israel whom I have chosen.
Thus says the Lord who made you
And formed you from the womb, who will help you:
‘Fear not, O Jacob My servant;
And you, Jeshurun, whom I have chosen.
For I will pour water on him who is thirsty,
And floods on the dry ground;
I will pour My Spirit on your descendants,
And My blessing on your offspring;
They will spring up among the grass
Like willows by the watercourses.’
One will say, ‘I am the Lord’s’;
Another will call himself by the name of Jacob;
Another will write with his hand, ‘The Lord’s,’
And name himself by the name of Israel.

There Is No Other God

“Thus says the Lord, the King of Israel,
And his Redeemer, the Lord of hosts:
(A)‘I am the First and I am the Last;
Besides Me there is no God.
And (B)who can proclaim as I do?
Then let him declare it and set it in order for Me,
Since I appointed the ancient people.
And the things that are coming and shall come,
Let them show these to them.
Do not fear, nor be afraid;
(C)Have I not told you from that time, and declared it?
(D)You are My witnesses.
Is there a God besides Me?
Indeed (E)there is no other Rock;
I know not one.’ ”

Idolatry Is Foolishness

(F)Those who make an image, all of them are useless,
And their precious things shall not profit;
They are their own witnesses;
(G)They neither see nor know, that they may be ashamed.
10 Who would form a god or mold an image
(H)That profits him nothing?
11 Surely all his companions would be (I)ashamed;
And the workmen, they are mere men.
Let them all be gathered together,
Let them stand up;
Yet they shall fear,
They shall be ashamed together.

12 (J)The blacksmith with the tongs works one in the coals,
Fashions it with hammers,
And works it with the strength of his arms.
Even so, he is hungry, and his strength fails;
He drinks no water and is faint.

13 The craftsman stretches out his rule,
He marks one out with chalk;
He fashions it with a plane,
He marks it out with the compass,
And makes it like the figure of a man,
According to the beauty of a man, that it may remain in the house.
14 He cuts down cedars for himself,
And takes the cypress and the oak;
He [a]secures it for himself among the trees of the forest.
He plants a pine, and the rain nourishes it.

15 Then it shall be for a man to burn,
For he will take some of it and warm himself;
Yes, he kindles it and bakes bread;
Indeed he makes a god and worships it;
He makes it a carved image, and falls down to it.
16 He burns half of it in the fire;
With this half he eats meat;
He roasts a roast, and is satisfied.
He even warms himself and says,
“Ah! I am warm,
I have seen the fire.”
17 And the rest of it he makes into a god,
His carved image.
He falls down before it and worships it,
Prays to it and says,
“Deliver me, for you are my god!”

18 (K)They do not know nor understand;
For (L)He has [b]shut their eyes, so that they cannot see,
And their hearts, so that they cannot (M)understand.
19 And no one (N)considers in his heart,
Nor is there knowledge nor understanding to say,
“I have burned half of it in the fire,
Yes, I have also baked bread on its coals;
I have roasted meat and eaten it;
And shall I make the rest of it an abomination?
Shall I fall down before a block of wood?”
20 He feeds on ashes;
(O)A deceived heart has turned him aside;
And he cannot deliver his soul,
Nor say, “Is there not a (P)lie in my right hand?”

Israel Is Not Forgotten

21 “Remember these, O Jacob,
And Israel, for you are My servant;
I have formed you, you are My servant;
O Israel, you will not be (Q)forgotten by Me!
22 (R)I have blotted out, like a thick cloud, your transgressions,
And like a cloud, your sins.
Return to Me, for (S)I have redeemed you.”

23 (T)Sing, O heavens, for the Lord has done it!
Shout, you lower parts of the earth;
Break forth into singing, you mountains,
O forest, and every tree in it!
For the Lord has redeemed Jacob,
And (U)glorified Himself in Israel.

Judah Will Be Restored

24 Thus says the Lord, (V)your Redeemer,
And (W)He who formed you from the womb:
“I am the Lord, who makes all things,
(X)Who stretches out the heavens [c]all alone,
Who spreads abroad the earth by Myself;
25 Who (Y)frustrates the signs (Z)of the babblers,
And drives diviners mad;
Who turns wise men backward,
(AA)And makes their knowledge foolishness;
26 (AB)Who confirms the word of His servant,
And performs the counsel of His messengers;
Who says to Jerusalem, ‘You shall be inhabited,’
To the cities of Judah, ‘You shall be built,’
And I will raise up her waste places;
27 (AC)Who says to the deep, ‘Be dry!
And I will dry up your rivers’;
28 Who says of (AD)Cyrus, ‘He is My shepherd,
And he shall perform all My pleasure,
Saying to Jerusalem, (AE)“You shall be built,”
And to the temple, “Your foundation shall be laid.” ’

Footnotes

  1. Isaiah 44:14 Lit. appropriates
  2. Isaiah 44:18 Lit. smeared over
  3. Isaiah 44:24 By Himself

God, de Maker van Israël

44 De Heer zegt: "Maar luister nu, volk van Israël dat Ik heb uitgekozen om Mij te dienen. Dit zegt de Heer: Ik ben jouw Maker. Door Mij ben jij ontstaan. Ik help je. Wees niet bang, mijn dienaar Israël. Ik noem je mijn lieveling. Ik heb jou uitgekozen. Ik zal water gieten op droge grond. Ik zal beken maken in het uitgedroogde land. Ik zal mijn Geest uitstorten op je familie ná jou. Ik zal mijn zegen uitstorten op je kinderen. Ze zullen opgroeien als bomen in het gras. Ze zullen gezond en sterk zijn als wilgen die langs de beek staan. De één zal zeggen: 'Ik ben van de Heer.' Een ander zal zeggen: 'Ik hoor bij het volk Israël.' Een derde zal opschrijven: 'Van de Heer' en zal zichzelf de erenaam 'Israël' geven.

Dit zegt de Heer, de Koning en Redder van Israël, de Heer van de hemelse legers: Ik ben de Eerste en de Laatste. Er is geen andere God dan Ik. Ik vertel van tevoren wat er gaat gebeuren. Dat doe Ik al sinds Ik de mensheid heb gemaakt. Wie kan dat ook? Laat hij dan roepen en het Mij bewijzen. Israël, wees niet bang. Ik heb het jullie toch van tevoren verteld? Zeg zelf maar: is er nóg een god behalve Ik? Er is geen andere god zo betrouwbaar en machtig als Ik. Ik ken er geen."

Het is belachelijk om hulp te verwachten van godenbeelden

De Heer zegt: "De mensen die godenbeelden maken, zijn dwaas bezig. Want die zelfgemaakte beelden waar ze zoveel van houden, kunnen niets voor hen doen. Dat laten ze zelf duidelijk zien: ze zien niets en weten niets. Daarom zullen de mensen die hen aanbidden, bedrogen uitkomen. Ze zullen voor schut staan. 10 Wie maakt er nu een god, een beeld waar hij niets aan heeft? 11 Iedereen die dat doet, zal bedrogen uitkomen en voor schut komen te staan. Want die beelden zijn maar gewoon door mensen gemaakt. Laten die mensen hier komen en hier terechtstaan. Ze zullen beven van schrik en voor schut komen te staan.

12 Een smid werkt met zijn tang in de hitte van het vuur. Zo vormt hij met zijn hamers een beeld. Hij werkt er hard aan. Hij heeft geen tijd om te eten en te drinken. Hij werkt door totdat hij te moe is om verder te gaan en helemaal uitgeput is.

13 Een timmerman meet met zijn meetlint de vorm van een beeld af. Die tekent hij af met krijt. Hij bewerkt het beeld met een schaaf, meet met een passer de maten af. Zo maakt hij een beeld dat op een man lijkt. Het wordt een heel mooi beeld, om bij iemand in huis neer te zetten. 14 Hij had er een jonge cederboom, eikenboom of dennenboom voor omgehakt. Hij had die van tevoren uitgekozen en voor zichzelf opgekweekt tussen de bomen van het bos. De regen zorgde ervoor dat de boom groot werd. 15 Van een deel van de omgehakte boom hakt hij brandhout. Bij het vuur warmt hij zich. Ook maakt hij een vuur waarop hij zijn brood bakt. Van een ander deel van de boom maakt hij een godenbeeld, knielt ervoor neer en aanbidt het. 16 Dus van de ene helft van het hout maakt hij een vuur waarop hij het vlees braadt voor de maaltijd. Ook houdt hij zich warm bij het vuur en geniet van de warmte. 17 En van de rest van het hout maakt hij een god, een beeld. Hij knielt ervoor, aanbidt het en zegt: 'Red mij, want u bent mijn god!'

18 De mensen zijn onverstandig en begrijpen niets. Hun ogen zitten dichtgeplakt, zodat ze niets zien. Hun binnenste zit verstopt, zodat ze niets begrijpen. 19 Niemand denkt na. Niemand vraagt zich af: 'Als ik van de ene helft van het hout vuur maak waarop ik brood bak en vlees braad, hoe kan ik dan van de rest van het hout een god maken? Hoe kom ik erbij om neer te knielen voor een blok hout?' 20 Hij vertrouwt op iets wat eigenlijk maar as is. Hij houdt zichzelf voor de gek. Hij komt bedrogen uit. Hij heeft niet door dat hij in een leugen gelooft.

21 Denk hierover na, volk van Israël! Want jij bent mijn dienaar. Ik heb je gemaakt. Jij bent mijn dienaar. Ik ben je niet vergeten. 22 Ik blaas al je ongehoorzaamheid weg als mist, als een wolk. Kom weer bij Mij terug, want Ik heb je gered."

23 Jesaja zegt: Hemel, juich voor wat de Heer heeft gedaan. Diepte van de aarde, juich! Bergen, jubel het uit met je bossen en al je bomen! Want de Heer heeft het volk Israël gered en Hij toont zijn hemelse macht en majesteit in Israël.

God belooft dat de verwoeste steden weer opgebouwd zullen worden

24 Dit zegt de Heer: "Ik ben jullie Redder en jullie Maker. Ik heb jullie gemaakt in de buik van je moeder. Ik ben de Heer, die alles doet. Ik zet de hemel neer boven de aarde. Ik alleen heb dat gedaan. Door mijn kracht bestaat de aarde. 25 Ik ontmasker de leugen-profeten. Ik laat zien dat de waarzeggers maar dwazen zijn. Ik laat zien dat de wijze mensen eigenlijk niets weten, maar dwaas zijn. 26 Ik doe wat Ik door mijn dienaren zeg. Wat mijn boodschappers zeggen, zal ook gebeuren. Ik zeg tegen Jeruzalem: 'Je zal weer bewoond worden.' En tegen de steden van Juda: 'Jullie zullen herbouwd worden.' Ik zal de steden weer op hun puinhopen opbouwen. 27 Ik zeg tegen de waterdiepten: 'Verdroog!' en de rivieren zullen verdrogen. 28 Ik zeg over Kores:[a] 'Hij is mijn herder! Hij zal doen wat Ik wil. Hij zal opdracht geven dat Jeruzalem en de tempel moeten worden herbouwd.'

Footnotes

  1. Jesaja 44:28 Kores leefde toen nog niet eens! Hij werd later de koning van Perzië. Hij wordt ook Darius genoemd. Hij veroverde Babylonië en liet een groot aantal Judeeërs uit Babel terug gaan naar hun land om de tempel en de steden van Juda te herbouwen. Lees Ezra 1:1-4.