Add parallel Print Page Options

God zal Israël niet in de steek laten

41 Luister zwijgend naar Mij, landen langs de kust. Laat de volken sterke argumenten naar voren brengen. Kom maar hier en neem het woord. Laten we er een rechtszaak van maken. Wie deed deze rechtvaardige opstaan vanuit het oosten? Hij riep hem en stelde hem tot overwinnaar. God gaf hem vele volken als buit, vele koningen werden aan hem onderworpen. Zij werden als stof voor zijn zwaard en als kaf voor zijn boog. Hij achtervolgde hen, maar ging zelf veilig op een weg die hij niet eerder had betreden.

Wie heeft deze machtige dingen gedaan, het leven van generaties bestuurd, terwijl zij elkaar opvolgden? Ik ben het, de Here, de eerste en de laatste, steeds dezelfde in macht.

De landen aan de overzijde van de zee kijken angstig toe. Verre landen sidderen en mobiliseren hun legers. Iedere man bemoedigt zijn buurman met de woorden: ‘Maak je geen zorgen. Houd moed!’ Maar zij haasten zich om een nieuwe afgod te maken. De beeldhouwer maant de goudsmid tot haast en de smid helpt bij het aambeeld. ‘Mooi,’ zeggen zij, ‘het schiet goed op. Nu kunnen we de armen eraan solderen.’ Voorzichtig voegen zij de onderdelen samen en maken het geheel dan vast met spijkers, zodat het niet omvalt!

Maar wat u betreft, Israël, u bent van Mij, Ik heb u uitgekozen. Want u bent nakomelingen van Abraham en hij was mijn vriend. Ik heb u vanuit de uithoeken van de aarde teruggeroepen en gezegd dat u Mij alleen moest dienen, want Ik heb u gekozen en zal u niet in de steek laten. 10 Wees niet bang, want Ik ben met u. Kijk niet angstig om u heen, want Ik ben uw God. Ik zal u kracht geven en u helpen, Ik zal u overeind houden met mijn heilrijke rechterhand.

11 Kijk, al uw woedende vijanden kijken verward om zich heen en staan te schande. Ieder die u kwaad wil doen, zal sterven. 12 U zult hen tevergeefs zoeken, zij zullen allemaal verdwenen zijn. 13 Ik houd u bij de rechterhand—Ik, de Here, uw God—en zeg tegen u: wees niet bang, Ik ben hier om u te helpen. 14 Ook al kijkt iedereen op u neer, wees niet bang, Israël, arm volk, want Ik zal u helpen. Ik ben de Here, uw verlosser, Ik ben de Heilige van Israël. 15 Ik zal van u een nieuw en scherpgetand dorswerktuig maken om uw vijanden uiteen te scheuren en hen te vermalen tot kaf. 16 U zult hen in de lucht gooien en de wind zal hen wegblazen, wervelwinden zullen hen uit elkaar slaan. Maar u zult vol zijn van de vreugde in de Here en u zult u beroemen op de God van Israël. 17 Als de armen en behoeftigen tevergeefs water zoeken en hun tongen uitgedroogd zijn van de dorst, zal Ik hen antwoorden als zij naar Mij roepen. Ik, Israëls God, zal hen nooit of te nimmer in de steek laten. 18 Vanaf de heuvels zal Ik grote rivieren naar beneden laten stromen. Het water zal in de dalen voor hen opspuiten! In de woestijnen zullen waterplassen zijn en door bronnen gevoede rivieren zullen over de uitgedroogde grond vloeien. 19 Ik zal bomen planten: ceders, acaciaʼs, olijfbomen, cipressen, platanen en dennebomen—op onvruchtbare grond. 20 Iedereen zal dit wonder zien en begrijpen dat de hand van de Here, de Heilige van Israël, het deed.

21 Kunnen de afgoden dat ook van zichzelf zeggen? Laten ze maar komen en tonen wat ze kunnen, zegt God, de koning van Israël. 22 Geef hun de kans te vertellen wat in de afgelopen jaren is gebeurd en wat de toekomst ons zal brengen. 23 Als jullie goden zijn, vertel dan maar eens wat de toekomst voor ons in petto heeft. Of doe een machtig wonder, waarbij onze monden van verbazing openvallen. 24 Maar nee! Jullie zijn minder dan niets en kunnen ook niets. Ieder die voor jullie kiest, verafschuw Ik. 25 Maar Ik heb Kores vanuit het noorden en het oosten in beweging gezet, hij zal de strijd met de volken aanbinden en mijn naam aanroepen en Ik zal hem koningen en prinsen laten overwinnen. Hij vertrapt hen, zoals een pottenbakker zijn klei. 26 Wie heeft u, naast Mij, nog meer verteld dat dit zou gaan gebeuren? Wie anders heeft dit aangekondigd en u zo gedwongen toe te geven dat hij gelijk had? Niemand anders! Niemand heeft er een woord over gezegd! 27 Ik was de eerste die Jeruzalem vertelde: ‘Kijk! Kijk! Er is hulp in aantocht! Ik zal Jeruzalem een blijde boodschap doen horen.’ 28 Geen van de afgoden heeft u dit verteld. Geen van hen gaf antwoord toen Ik het hun vroeg. 29 Kijk, het zijn stomme, waardeloze voorwerpen, uw afgoden met hun gegoten beelden zijn zo leeg als de wind.

Israel Assured of God’s Help

41 “Keep (A)silence before Me, O coastlands,
And let the people renew their strength!
Let them come near, then let them speak;
Let us (B)come near together for judgment.

“Who raised up one (C)from the east?
Who in righteousness called him to His feet?
Who (D)gave the nations before him,
And made him rule over kings?
Who gave them as the dust to his sword,
As driven stubble to his bow?
Who pursued them, and passed [a]safely
By the way that he had not gone with his feet?
(E)Who has performed and done it,
Calling the generations from the beginning?
‘I, the Lord, am (F)the first;
And with the last I am (G)He.’ ”

The coastlands saw it and feared,
The ends of the earth were afraid;
They drew near and came.
(H)Everyone helped his neighbor,
And said to his brother,
[b]“Be of good courage!”
(I)So the craftsman encouraged the (J)goldsmith;[c]
He who smooths with the hammer inspired him who strikes the anvil,
Saying, [d]“It is ready for the soldering”;
Then he fastened it with pegs,
(K)That it might not totter.

“But you, Israel, are My servant,
Jacob whom I have (L)chosen,
The descendants of Abraham My (M)friend.
You whom I have taken from the ends of the earth,
And called from its farthest regions,
And said to you,
‘You are My servant,
I have chosen you and have not cast you away:
10 (N)Fear not, (O)for I am with you;
Be not dismayed, for I am your God.
I will strengthen you,
Yes, I will help you,
I will uphold you with My righteous right hand.’

11 “Behold, all those who were incensed against you
Shall be (P)ashamed and disgraced;
They shall be as nothing,
And those who strive with you shall perish.
12 You shall seek them and not find them—
[e]Those who contended with you.
Those who war against you
Shall be as nothing,
As a nonexistent thing.
13 For I, the Lord your God, will hold your right hand,
Saying to you, ‘Fear not, I will help you.’

14 “Fear not, you (Q)worm Jacob,
You men of Israel!
I will help you,” says the Lord
And your Redeemer, the Holy One of Israel.
15 “Behold, (R)I will make you into a new threshing sledge with sharp teeth;
You shall thresh the mountains and beat them small,
And make the hills like chaff.
16 You shall (S)winnow them, the wind shall carry them away,
And the whirlwind shall scatter them;
You shall rejoice in the Lord,
And (T)glory in the Holy One of Israel.

17 “The poor and needy seek water, but there is none,
Their tongues fail for thirst.
I, the Lord, will hear them;
I, the God of Israel, will not (U)forsake them.
18 I will open (V)rivers in desolate heights,
And fountains in the midst of the valleys;
I will make the (W)wilderness a pool of water,
And the dry land springs of water.
19 I will plant in the wilderness the cedar and the acacia tree,
The myrtle and the oil tree;
I will set in the (X)desert the cypress tree and the pine
And the box tree together,
20 (Y)That they may see and know,
And consider and understand together,
That the hand of the Lord has done this,
And the Holy One of Israel has created it.

The Futility of Idols

21 “Present your case,” says the Lord.
“Bring forth your strong reasons,” says the (Z)King of Jacob.
22 “Let(AA) them bring forth and show us what will happen;
Let them show the (AB)former things, what they were,
That we may [f]consider them,
And know the latter end of them;
Or declare to us things to come.
23 (AC)Show the things that are to come hereafter,
That we may know that you are gods;
Yes, (AD)do good or do evil,
That we may be dismayed and see it together.
24 Indeed (AE)you are nothing,
And your work is nothing;
He who chooses you is an abomination.

25 “I have raised up one from the north,
And he shall come;
From the [g]rising of the sun (AF)he shall call on My name;
(AG)And he shall come against princes as though mortar,
As the potter treads clay.
26 (AH)Who has declared from the beginning, that we may know?
And former times, that we may say, ‘He is righteous’?
Surely there is no one who shows,
Surely there is no one who declares,
Surely there is no one who hears your words.
27 (AI)The first time (AJ)I said to Zion,
‘Look, there they are!’
And I will give to Jerusalem one who brings good tidings.
28 (AK)For I looked, and there was no man;
I looked among them, but there was no counselor,
Who, when I asked of them, could answer a word.
29 (AL)Indeed they are all [h]worthless;
Their works are nothing;
Their molded images are wind and confusion.

Footnotes

  1. Isaiah 41:3 Lit. in peace
  2. Isaiah 41:6 Lit. Be strong
  3. Isaiah 41:7 refiner
  4. Isaiah 41:7 Or The soldering is good
  5. Isaiah 41:12 Lit. Men of your strife
  6. Isaiah 41:22 Lit. set our heart on them
  7. Isaiah 41:25 East
  8. Isaiah 41:29 So with MT, Vg.; DSS, Syr., Tg. nothing; LXX omits first line