Genesis 31
BasisBijbel
Jakob vlucht voor Laban
31 Maar Jakob hoorde de zonen van Laban mopperen: "Jakob heeft onze vader alles afgenomen. Hij is rijk geworden van alles wat eerst van onze vader was." 2 Ook merkte hij dat Laban niet meer zo vriendelijk naar hem keek als eerst. 3 Toen zei de Heer tegen Jakob: "Ga terug naar je geboorteland en naar je familie. Ik zal met je zijn."
4 Jakob liet Rachel en Lea naar het veld komen waar hij met zijn kudden was. 5 Hij zei tegen hen: "Ik heb gemerkt dat jullie vader niet meer zo vriendelijk naar me kijkt als eerst. Maar de God van mijn vader is met mij geweest. 6 Ook weten jullie zelf dat ik heel erg hard voor jullie vader heb gewerkt. 7 Maar hij heeft mij bedrogen en mijn loon wel tien keer veranderd. Maar God heeft ervoor gezorgd dat ik daar geen last van had. 8 Als Laban zei: 'Jij mag de gespikkelde dieren als beloning hebben,' dan kregen alle dieren gespikkelde jongen. En als hij zei: 'Jij mag de gestreepte dieren als beloning hebben,' dan kregen alle dieren gestreepte jongen. 9 Zo heeft God het vee van jullie vader afgenomen en aan mij gegeven. 10 Op een keer liet God mij iets zien, in de paartijd van het vee. Ik zag het vóór me als in een droom. Ik zag dat de mannetjes-geiten die aan het paren waren, allemaal gestreept, gespikkeld en gevlekt waren. 11 En de Engel van God zei tegen mij in die droom: 'Jakob!' En ik zei: 'Ja, Heer.' 12 Toen zei Hij: 'Kijk om je heen. Dan zie je dat alle mannetjes-geiten die paren, gestreept, gespikkeld en gevlekt zijn. Want Ik heb alles gezien wat Laban je aandoet. 13 Ik ben de God van Bet-El, de plaats waar je als teken een steen rechtop hebt gezet en overgoten hebt met olijf-olie. Daar heb je Mij een eed gezworen. Maak je nu klaar om op reis te gaan en vertrek uit dit land. Ga terug naar het land van je familie.' "
14 Toen antwoordden Rachel en Lea: "Hebben we nog iets met onze vader te maken? Er is ook niets meer van de erfenis over. 15 Hij heeft ons verhandeld alsof we vreemdelingen waren. Ook heeft hij al ons geld opgemaakt. 16 Maar alle rijkdom die God van onze vader heeft afgepakt, is nu van ons en onze kinderen. Doe dus wat God tegen je heeft gezegd."
17 Toen maakte Jakob zich klaar om op reis te gaan en zette zijn kinderen en zijn vrouwen op kamelen. 18 En zijn hele kudde en alles wat hij verder had verdiend in Paddan-Aram, nam hij mee. Zo ging hij op weg naar zijn vader Izaäk in Kanaän. 19 Laban was op dat moment niet thuis. Hij was vertrokken om zijn schapen te scheren. Rachel kon daardoor ongemerkt de godenbeeldjes van haar vader stelen. 20 En Jakob kon ongemerkt bij Laban vertrekken, want hij vertelde hem niet dat hij vertrok. 21 Zo vluchtte hij weg met alles wat van hem was, stak de Rivier de Eufraat over en reisde in de richting van de bergen van Gilead.
Laban achtervolgt Jakob
22 Drie dagen later kreeg Laban te horen dat Jakob was gevlucht. 23 Hij nam een aantal mannen uit zijn familie mee en achtervolgde hem zeven dagen lang. In de bergen van Gilead haalde hij hem in. 24 Maar God kwam 's nachts in een droom naar de Arameeër Laban toe. Hij zei tegen hem: "Pas op! Ik wil niet dat je ook maar íets verkeerds tegen Jakob doet of zegt!" 25 Toen Laban Jakob inhaalde, had Jakob zijn tenten opgezet in de bergen van Gilead. Ook Laban en zijn familieleden zetten daar hun tenten op. 26 Laban zei tegen Jakob: "Waarom ben je zo stiekem vertrokken? Je hebt mijn dochters meegenomen alsof ze krijgsgevangenen zijn! 27 Waarom ben je gevlucht? Waarom heb je me bedrogen en heb je me niets gezegd? Ik zou een afscheidsfeest voor je hebben gehouden! 28 Maar je hebt me niet eens de kans gegeven om mijn kleinkinderen en mijn dochters te omhelzen. Belachelijk! 29 Ik zou het je eigenlijk betaald moeten zetten. Maar de God van je vader heeft vannacht tegen mij gezegd: 'Pas op! Ik wil niet dat je ook maar íets verkeerds tegen Jakob doet of zegt!' 30 En als je bent vertrokken omdat je zo vreselijk graag weer naar je familie wilde gaan, waarom heb je dan mijn godenbeeldjes gestolen?" 31 Jakob antwoordde Laban: "Ik ging stiekem, omdat ik bang was, dat je me je dochters zou afnemen. 32 Wat betreft je godenbeeldjes: de persoon bij wie je ze vindt, mag je doden. Kijk alles maar na, samen met je mannen, en neem mee wat van jou is!" Want Jakob wist niet dat Rachel ze had gestolen. 33 Laban doorzocht de tenten van Jakob, van Lea en van de twee slavinnen, maar vond niets. Toen hij Lea's tent doorzocht had, ging hij de tent van Rachel in. 34 Rachel had snel de beeldjes in het kamelenzadel verstopt. Daarna was ze op het zadel gaan zitten. Laban doorzocht de hele tent, maar kon niets vinden. 35 Rachel zei tegen haar vader: "Wees niet boos dat ik niet voor u opsta, maar ik ben ongesteld." Hij zocht overal, maar kon de beeldjes niet vinden.
36 Toen werd Jakob kwaad op Laban en zei tegen hem: "Wat heb ik je gedaan dat je mij zo achtervolgd hebt? 37 Je hebt al mijn spullen doorzocht. Wat heb je nu gevonden dat van jou is? Leg het hier neer zodat alle anderen het kunnen zien! Dan kunnen zij over ons rechtspreken. 38 Ik ben nu 20 jaar bij je geweest. Je schapen en je geiten hebben nooit doodgeboren jongen gekregen. Ik heb nooit een schaap van je opgegeten. 39 Wat door wilde dieren werd gedood, bracht ik niet naar jou, maar moest ik vergoeden. Als er overdag of 's nachts iets werd gestolen, kwam je van mij een vergoeding eisen. 40 Zo ging het met mij: overdag werd ik gesloopt door de hitte, 's nachts door de kou. Ik had nauwelijks tijd om te slapen. 41 Ik heb nu 20 jaar in je huis gewoond. Ik heb 14 jaar voor je gewerkt om met je twee dochters te mogen trouwen. Ik heb zes jaar voor je gewerkt om mijn vee te verdienen en je hebt mijn loon wel tien keer veranderd! 42 Als de God van mijn vader, de God van Abraham en de God voor wie Izaäk diep ontzag had niet met mij was geweest, zou je mij met lege handen hebben weggestuurd. Maar God heeft mijn narigheid en mijn harde werken gezien. Daarom heeft Hij je de afgelopen nacht zo streng gewaarschuwd!"
Laban sluit een verbond met Jakob
43 Toen zei Laban tegen Jakob: "Deze dochters zijn mijn dochters, deze kinderen zijn mijn kinderen en dit vee is mijn vee. Ja, alles wat je ziet is van mij. Ik zou mijn eigen dochters en de kinderen die ze hebben gekregen toch geen kwaad kunnen doen? 44 Kom, laten jij en ik daarom samen een verbond sluiten." 45 Toen nam Jakob een steen en zette die overeind, als teken van hun verbond.
46 En Jakob zei tegen zijn familie: "Breng stenen hier." Ze haalden stenen en stapelden die op. Op die steenhoop aten ze met elkaar een verbondsmaaltijd. 47 Laban noemde de steenhoop Jegar-Sahaduta (= Aramees voor 'steenhoop die getuige is'). Jakob noemde hem Gilead (= Hebreeuws voor 'steenhoop die getuige is'). 48 Laban zei: "Deze steenhoop is vandaag getuige van het verbond tussen jou en mij." Daarom werd die steenhoop 'Gilead' genoemd. 49 Ook noemde Laban hem Mizpa (= 'wachtpost'). "Want," zei hij, "de Heer houdt de wacht tussen jou en mij, wanneer we uit elkaar zijn gegaan. 50 Als je slecht bent voor mijn dochters of als je behalve mijn dochters nog andere vrouwen neemt, let op, al is er niemand bij ons, God zal zien wat er gebeurt."
51 Verder zei Laban tegen Jakob: "Deze steenhoop en deze steen die ik overeind heb gezet tussen jou en mij, zijn onze getuigen van wat wij nu afspreken. 52 Ik zal niet met slechte bedoelingen voorbij deze steenhoop naar jou toe komen. En jij zal niet met slechte bedoelingen voorbij deze steenhoop naar mij toe komen. 53 De God van Abraham, de God van Nahor, de God van hun vader Terach, zal Rechter over ons zijn." Toen zwoer Jakob bij de God voor wie zijn vader Izaäk diep ontzag had. 54 En hij offerde op die berg een dier aan de Heer en nodigde zijn familie uit voor een verbondsmaaltijd. Ze aten met elkaar en bleven die nacht op de berg. 55 De volgende morgen omhelsde Laban zijn kleinkinderen en dochters en zegende hen. Toen ging hij terug naar huis.
Genesis 31
Het Boek
Terug naar het vaderland
31 1,2 Maar Jakob kwam er achter dat Labans zonen zeiden: ‘Alles wat hij bezit, heeft hij aan onze vader te danken. Zijn rijkdom is ten koste van onze vader ontstaan.’ Jakob merkte ook dat Labans vriendschap voor hem bekoelde. 3 Toen sprak de Here met Jakob en zei: ‘Ga terug naar uw vaderland en uw familie. Ik zal bij u zijn.’
4 Daarom liet Jakob Rachel en Lea op een dag bij zich op het land komen, waar hij de kudde hoedde, om met hen te overleggen. 5 ‘Jullie vader heeft zich tegen mij gekeerd,’ vertelde hij hun, ‘en nu heeft de God van mijn vaderen met mij gesproken. 6 Jullie weten hoe hard ik voor jullie vader heb gewerkt, maar hij heeft mij bedrogen en is de afspraken over mijn loon herhaalde malen niet nagekomen. 7 God heeft echter niet toegestaan dat hij mij benadeelde, 8 want toen hij beloofde dat alle gespikkelde dieren voor mij zouden zijn, werden alleen nog gespikkelde dieren geboren. En toen hij van mening veranderde en zei dat ik alle gestreepte dieren mocht hebben, waren alle jonge dieren gestreept! 9 Op die manier heeft God mij rijk gemaakt ten koste van jullie vader.
10 En in de bronsttijd had ik een droom en zag dat de parende bokken in de kudde allemaal gespikkeld, gestreept en gevlekt waren. 11 Toen, in mijn droom, riep de Engel van God: “Jakob!” En ik antwoordde: “Ja.” 12 Hij zei dat ik de witte ooien met de gespikkelde, gevlekte en gestreepte bokken moest laten paren. “Want Ik heb gezien wat Laban u heeft aangedaan,” zei de Engel. 13 “Ik ben de God die u heeft gezien bij Betel, waar u een gedenksteen hebt opgericht en Mij een belofte hebt gedaan. Verlaat dit land en keer terug naar uw geboorteland.” ’ 14 Rachel en Lea zeiden: ‘Wij gaan met je mee. Wij hebben hier niets meer te zoeken en wij zullen ook niets erven van onze vader. 15 Hij heeft ons behandeld als vreemden en ons verkocht. Van dat geld is al niets meer over. 16 De rijkdommen die God jou heeft gegeven van onze vader, waren eigenlijk van ons en onze kinderen! Doe maar wat God je heeft gezegd, wij staan achter je.’
17 Op een dag zette Jakob zijn vrouwen en kinderen op kamelen 18 en ging er vandoor zonder Laban iets te zeggen. Hij dreef zijn kudden, die hij daar in Paddan-Aram had verkregen, voor zich uit en nam al zijn bezittingen mee. Zo begon de terugreis naar zijn vader Isaak in het land Kanaän. 19 Laban was toen net bezig op het land de schapen te scheren. 20 Jakob verdween met al zijn bezittingen (Rachel stal stiekem haar vaders huisgoden), 21 stak de rivier de Eufraat over en zette koers naar het gebied aan de voet van het Gilead-gebergte.
22 Het duurde drie dagen voordat Laban te weten kwam dat Jakob was verdwenen. 23 Hij verzamelde een aantal mannen en zette de achtervolging in. Zeven dagen later achterhaalde hij de vluchtelingen bij het Gilead-gebergte.
24 Die nacht verscheen God in een droom aan Laban. ‘Let op uw woorden als u met Jakob gaat praten, u mag hem niet zegenen, maar ook niet vervloeken,’ zei God. 25 Ten slotte ontmoetten de mannen elkaar in het gebergte. Jakob had zijn tenten op een bergkam opgeslagen. Labans kamp lag wat lager. 26 ‘Waarom ben je zo stiekem weggeslopen?’ vroeg Laban. ‘Je hebt mijn dochters meegevoerd alsof het krijgsgevangenen zijn. En waarom heb je mij geen afscheidsfeest voor je laten houden, met veel muziek en zang? 27,28 Je hebt me zelfs niet de kans gegeven mijn dochters en kleinkinderen vaarwel te kussen. Ik vind het maar een vreemde zaak. 29 Ik zou je gemakkelijk de les kunnen lezen, maar de God van je vader is de afgelopen nacht aan mij verschenen en heeft gezegd: “Let op uw woorden als u met Jakob spreekt, u mag hem niet zegenen, maar ook niet vervloeken.” 30 Maar nu moet je mij eens vertellen: als je bent weggegaan, omdat je zo graag terug wilt naar je geboorteland, waarom heb je dan mijn huisgoden gestolen?’
31 ‘Ik ben stilletjes weggegaan, omdat ik bang was,’ antwoordde Jakob. ‘Ik was bang dat u uw dochters zou terugnemen. 32 En wat betreft uw huisgoden, ik vervloek degene die ze heeft meegenomen. Laat hem maar sterven! Als u ook maar iets vindt dat wij van u hebben gestolen, zal ik het u zonder meer teruggeven. Dat zweer ik in het bijzijn van al deze mannen.’ Jakob wist namelijk niet dat Rachel ze had gestolen. 33 Laban doorzocht eerst Jakobs tent, daarna die van Lea en toen die van de twee bijvrouwen, maar hij vond niets. Als laatste doorzocht hij Rachels tent. 34 Maar Rachel had de beeldjes in haar zadeltas verstopt en zat daar nu bovenop! Zo moest Laban zijn speurtocht onverrichter zake beëindigen. 35 ‘Neem mij niet kwalijk, vader, dat ik niet opsta, maar ik ben ongesteld,’ zei Rachel.
36,37 Maar nu was Jakob goed boos geworden. ‘Wat hebt u gevonden?’ beet hij Laban toe. ‘Wat is mijn misdaad? U hebt mij achtervolgd alsof ik een misdadiger ben en nu hebt u alles doorzocht. Leg nu al die gestolen spullen hier maar neer, zodat iedereen ze kan zien en kan zeggen van wie ze zijn! 38 Twintig jaar ben ik bij u geweest en al die tijd heb ik goed voor uw ooien en geiten gezorgd, zodat zij gezonde jongen ter wereld brachten. Nooit heb ik ook maar één ram aangeraakt om ervan te eten. 39 Als er een door wilde dieren werd aangevallen en gedood, ging ik dan naar u toe om te zeggen dat u een dier minder had? Nee! Ik nam het verlies op me. U liet mij elk gestolen dier betalen, of het nu wel of niet mijn schuld was. 40 Ik werkte voor u in de hitte van de dag en in koude en slapeloze nachten. 41 Ja, twintig jaar, veertien om uw dochters te verdienen en zes om een kudde te krijgen! En u hebt mijn loon wel tienmaal gewijzigd! 42 Als het aan u had gelegen en God—de God van mijn grootvader Abraham, de glorierijke God van mijn vader Isaak—niet goed voor mij was geweest, dan had u mij zonder iets weggestuurd. Maar God heeft uw wreedheid en mijn harde werken gezien, daarom is Hij de afgelopen nacht aan u verschenen.’
43 Laban bond in: ‘Deze vrouwen zijn mijn dochters, deze kinderen zijn van mij en ook de kudden en al je andere bezittingen zijn van mij. Hoe zou ik mijn eigen dochters en kleinkinderen kunnen benadelen? 44 Vooruit, laten we een verdrag sluiten, jij en ik, en laten we daarnaar leven.’ 45 Jakob pakte een steen en zette hem rechtop als een gedenksteen. 46 Hij liet zijn mannen stenen op een hoop gooien en naast die steenhoop at hij met Laban.
47,48 Zij noemden de steenhoop Jegar-Sahaduta (Hoop van het Getuigenis) in Labans taal en Gal-Ed in Jakobs taal. ‘Deze steenhoop zal als getuige tussen ons instaan, indien iemand over die grens komt,’ zei Laban. 49 Daarom heette de steenhoop ook Mispa (Wachttoren). Want Laban zei: ‘Moge de Here de wacht houden over ons als wij niet meer bij elkaar zijn. 50 En als jij mijn dochters slecht behandelt of andere vrouwen neemt, zal ik het niet weten, maar God zal het wel zien. 51,52 Deze hoop stenen is een getuige van onze belofte, dat wij deze lijn niet zullen passeren om elkaar aan te vallen, jij niet en ik niet. 53 De God van Abraham en Nachor en van hun vader zal degene die dat wel doet, vernietigen.’ Toen zwoer Jakob bij de Machtige God van zijn vader Isaak dat hij de scheidingslijn zou eerbiedigen. 54 Daarop bracht Jakob een offer en nodigde allen uit voor een maaltijd. Beide groepen overnachtten daar op de berg. 55 Laban stond de volgende morgen vroeg op, kuste zijn dochters en kleinkinderen vaarwel en keerde terug naar huis.
創世記 31
Chinese Contemporary Bible (Traditional)
雅各逃離拉班
31 雅各聽見拉班的兒子們說:「雅各奪去了我們父親的一切!他的財富都是從我們父親那裡得來的。」 2 雅各發覺拉班對他的態度不如從前了。 3 這時,耶和華對雅各說:「回到你的家鄉和親族那裡吧!我必與你同在。」 4 於是,雅各就派人把拉結和利亞叫到放羊的地方, 5 對她們說:「我感到你們父親對我不如從前了,但我父親的上帝常與我同在。 6 你們知道我是怎樣盡心盡力地替你們父親工作, 7 他卻欺騙我,把我的工酬更改了十次。然而,上帝不讓他苦待我。 8 如果他說把有斑點的羊給我當酬勞,羊群生的就都是有斑點的;如果他說把有條紋的給我,羊群生的就都是有條紋的。 9 上帝就這樣把你們父親的牲畜奪過來給了我。
10 「在羊群交配的季節,我夢見所有和母羊交配的公羊都是有條紋或有斑點的。 11 在夢中,上帝的天使叫我,我說,『僕人在。』 12 他說,『拉班對你的所作所為,我都看見了。現在你留心看看,與母羊交配的公羊都是有條紋或有斑點的。 13 我就是你在伯特利遇見的上帝。你在那裡用油澆過柱子,向我許過願。現在,你要動身離開這裡,回到你的家鄉。』」
14 拉結和利亞說:「父親的家產沒有我們的份兒, 15 我們早就被當作外人了,他賣了我們,把我們的身價全部吞了。 16 上帝從我們父親那裡奪過來的一切財產,本來就屬於我們和我們的兒女。現在你只管照上帝的吩咐做吧!」
17 雅各便起來讓兒女和妻子都騎上駱駝, 18 帶著他在巴旦·亞蘭得到的所有牲畜和財物,啟程去迦南的父親以撒那裡。 19 那時拉班正在外面剪羊毛,拉結偷了父親的家庭神像。 20 雅各不辭而別,背著亞蘭人拉班偷偷地跑了。 21 他帶著所有的一切渡過幼發拉底河,逃往基列山區。
拉班追趕雅各
22 到了第三天,拉班才知道雅各逃走了。 23 於是,他帶著族人去追趕,追了七天,在基列山區追上了雅各。 24 當天晚上,上帝在夢中對亞蘭人拉班說:「你要當心,不可對雅各多說什麼。」
25 拉班追上了雅各,那時雅各在基列山搭起帳篷,拉班和他的族人也在那裡搭起帳篷。 26 拉班對雅各說:「你做的是什麼?你欺瞞我,把我的女兒像戰俘一樣帶走。 27 你為什麼要偷偷地溜走?你為什麼不告訴我,我好擊鼓、彈琴、唱歌歡送你? 28 你甚至不讓我親吻外孫和女兒,與他們道別,你這樣做真愚蠢。 29 我有能力傷害你,但你父親的上帝昨夜對我說,『你要小心,不可對雅各多說什麼。』 30 你思家心切,一定要走,但你為什麼要偷走我的神像呢?」
31 雅各對拉班說:「我逃跑是因為害怕你會奪回你的女兒。 32 至於你的神像,你在誰身上搜出來,誰就是該死的。你可以當著眾弟兄的面察看,如果在我這裡有什麼物件是你的,你只管拿走。」雅各不知道拉結偷走了神像。
33 拉班進入雅各、利亞和兩個婢女的帳篷搜查,卻搜不出什麼。拉班離開利亞的帳篷進入拉結的帳篷, 34 那時拉結已經把神像藏在駱駝的鞍座裡,自己坐在上面。拉班搜遍了整個帳篷什麼也找不到。 35 拉結對父親說:「父親,請別生氣,我有月事在身,不便起來。」結果,拉班搜來搜去找不到神像。
36 雅各發怒,斥責拉班說:「我做錯了什麼、犯了什麼罪以致你對我窮追不捨? 37 你搜遍我所有的東西,搜到了什麼?現在就當著眾弟兄的面拿出來,讓他們評評理吧! 38 我在你家這二十年,你的母綿羊、母山羊沒有掉過胎,我也沒有吃過你公羊的肉。 39 我沒有把被野獸撕裂的羊帶來給你,而是自己賠上。無論在白晝或黑夜被偷去的,你都要我賠償。 40 我白天受盡烈日煎熬,晚上飽嚐夜露寒霜,不得好睡。 41 這二十年來,我為了你的兩個女兒,替你工作了十四年,又用了六年才從你那裡得到這些羊,你把我的工錢更改了十次。 42 如果不是我父親以撒敬畏的上帝,就是亞伯拉罕的上帝與我同在,你肯定會讓我兩手空空地回家。但上帝看見了我的難處和勞苦,所以在昨夜責備了你。」
雅各和拉班立約
43 拉班回答說:「女兒是我的,這些孩子是我的,羊群也是我的,你的一切都是我的,我又怎會傷害我的女兒和她們的孩子呢? 44 來吧,你我立約為證。」 45 於是,雅各拿來一塊石頭,立作柱子, 46 又吩咐族人去收集石頭。他們把石頭堆成一堆,在旁邊吃喝。 47 拉班稱那石堆為伊迦爾·撒哈杜他[a],雅各卻稱那石堆為迦累得[b]。
48 拉班說:「今日,這石堆是你我之間的憑證。」因此,那地方名叫迦累得, 49 又叫米斯巴,因為拉班說:「我們分手以後,願上帝親自鑒察我們。 50 倘若你虐待我的女兒,或在她們以外另娶妻子,即使沒人知道,也有上帝在你我之間做見證。」
51 拉班又說:「看我在你我之間立的這石堆和石柱。 52 這石堆和石柱都是憑證,我一定不會越過石堆去害你,你也不可越過石堆和石柱來害我。 53 願亞伯拉罕和拿鶴的上帝,就是他們父親的上帝,在你我之間判斷是非。」雅各便在他父親以撒敬畏的上帝面前起誓, 54 又在山上獻祭,請眾弟兄吃飯。飯後,他們一同在山上過夜。
55 拉班清早起來,親吻外孫和女兒,給他們祝福,然後回家去了。
Genesis 31
New International Version
Jacob Flees From Laban
31 Jacob heard that Laban’s sons(A) were saying, “Jacob has taken everything our father owned and has gained all this wealth from what belonged to our father.”(B) 2 And Jacob noticed that Laban’s attitude toward him was not what it had been.(C)
3 Then the Lord said to Jacob, “Go back(D) to the land of your fathers and to your relatives, and I will be with you.”(E)
4 So Jacob sent word to Rachel and Leah to come out to the fields where his flocks were. 5 He said to them, “I see that your father’s(F) attitude toward me is not what it was before,(G) but the God of my father has been with me.(H) 6 You know that I’ve worked for your father with all my strength,(I) 7 yet your father has cheated(J) me by changing my wages(K) ten times.(L) However, God has not allowed him to harm me.(M) 8 If he said, ‘The speckled ones will be your wages,’ then all the flocks gave birth to speckled young; and if he said, ‘The streaked ones will be your wages,’(N) then all the flocks bore streaked young. 9 So God has taken away your father’s livestock(O) and has given them to me.(P)
10 “In breeding season I once had a dream(Q) in which I looked up and saw that the male goats mating with the flock were streaked, speckled or spotted. 11 The angel of God(R) said to me in the dream,(S) ‘Jacob.’ I answered, ‘Here I am.’(T) 12 And he said, ‘Look up and see that all the male goats mating with the flock are streaked, speckled or spotted,(U) for I have seen all that Laban has been doing to you.(V) 13 I am the God of Bethel,(W) where you anointed a pillar(X) and where you made a vow(Y) to me. Now leave this land at once and go back to your native land.(Z)’”
14 Then Rachel and Leah replied, “Do we still have any share(AA) in the inheritance of our father’s estate? 15 Does he not regard us as foreigners?(AB) Not only has he sold us, but he has used up what was paid for us.(AC) 16 Surely all the wealth that God took away from our father belongs to us and our children.(AD) So do whatever God has told you.”
17 Then Jacob put his children and his wives(AE) on camels,(AF) 18 and he drove all his livestock ahead of him, along with all the goods he had accumulated(AG) in Paddan Aram,[a](AH) to go to his father Isaac(AI) in the land of Canaan.(AJ)
19 When Laban had gone to shear his sheep,(AK) Rachel stole her father’s household gods.(AL) 20 Moreover, Jacob deceived(AM) Laban the Aramean(AN) by not telling him he was running away.(AO) 21 So he fled(AP) with all he had, crossed the Euphrates River,(AQ) and headed for the hill country of Gilead.(AR)
Laban Pursues Jacob
22 On the third day(AS) Laban was told that Jacob had fled.(AT) 23 Taking his relatives(AU) with him(AV), he pursued Jacob for seven days and caught up with him in the hill country of Gilead.(AW) 24 Then God came to Laban the Aramean(AX) in a dream at night and said to him,(AY) “Be careful not to say anything to Jacob, either good or bad.”(AZ)
25 Jacob had pitched his tent in the hill country of Gilead(BA) when Laban overtook him, and Laban and his relatives camped there too. 26 Then Laban said to Jacob, “What have you done?(BB) You’ve deceived me,(BC) and you’ve carried off my daughters like captives in war.(BD) 27 Why did you run off secretly and deceive me? Why didn’t you tell me,(BE) so I could send you away with joy and singing to the music of timbrels(BF) and harps?(BG) 28 You didn’t even let me kiss my grandchildren and my daughters goodbye.(BH) You have done a foolish thing. 29 I have the power to harm you;(BI) but last night the God of your father(BJ) said to me, ‘Be careful not to say anything to Jacob, either good or bad.’(BK) 30 Now you have gone off because you longed to return to your father’s household.(BL) But why did you steal(BM) my gods?(BN)”
31 Jacob answered Laban, “I was afraid, because I thought you would take your daughters away from me by force.(BO) 32 But if you find anyone who has your gods, that person shall not live.(BP) In the presence of our relatives, see for yourself whether there is anything of yours here with me; and if so, take it.” Now Jacob did not know that Rachel had stolen the gods.(BQ)
33 So Laban went into Jacob’s tent and into Leah’s tent(BR) and into the tent of the two female servants,(BS) but he found nothing.(BT) After he came out of Leah’s tent, he entered Rachel’s tent. 34 Now Rachel had taken the household gods(BU) and put them inside her camel’s saddle(BV) and was sitting on them. Laban searched(BW) through everything in the tent but found nothing.
35 Rachel said to her father, “Don’t be angry, my lord, that I cannot stand up in your presence;(BX) I’m having my period.(BY)” So he searched but could not find the household gods.(BZ)
36 Jacob was angry and took Laban to task. “What is my crime?” he asked Laban. “How have I wronged(CA) you that you hunt me down?(CB) 37 Now that you have searched through all my goods, what have you found that belongs to your household?(CC) Put it here in front of your relatives(CD) and mine, and let them judge between the two of us.(CE)
38 “I have been with you for twenty years now.(CF) Your sheep and goats have not miscarried,(CG) nor have I eaten rams from your flocks. 39 I did not bring you animals torn by wild beasts; I bore the loss myself. And you demanded payment from me for whatever was stolen(CH) by day or night.(CI) 40 This was my situation: The heat consumed me in the daytime and the cold at night, and sleep fled from my eyes.(CJ) 41 It was like this for the twenty years(CK) I was in your household. I worked for you fourteen years for your two daughters(CL) and six years for your flocks,(CM) and you changed my wages(CN) ten times.(CO) 42 If the God of my father,(CP) the God of Abraham(CQ) and the Fear of Isaac,(CR) had not been with me,(CS) you would surely have sent me away empty-handed. But God has seen my hardship and the toil of my hands,(CT) and last night he rebuked you.(CU)”
43 Laban answered Jacob, “The women are my daughters, the children are my children, and the flocks are my flocks.(CV) All you see is mine. Yet what can I do today about these daughters of mine, or about the children they have borne? 44 Come now, let’s make a covenant,(CW) you and I, and let it serve as a witness between us.”(CX)
45 So Jacob took a stone and set it up as a pillar.(CY) 46 He said to his relatives, “Gather some stones.” So they took stones and piled them in a heap,(CZ) and they ate there by the heap. 47 Laban called it Jegar Sahadutha, and Jacob called it Galeed.[b](DA)
48 Laban said, “This heap(DB) is a witness between you and me today.”(DC) That is why it was called Galeed. 49 It was also called Mizpah,[c](DD) because he said, “May the Lord keep watch between you and me when we are away from each other. 50 If you mistreat(DE) my daughters or if you take any wives besides my daughters, even though no one is with us, remember that God is a witness(DF) between you and me.”(DG)
51 Laban also said to Jacob, “Here is this heap,(DH) and here is this pillar(DI) I have set up between you and me. 52 This heap is a witness, and this pillar is a witness,(DJ) that I will not go past this heap to your side to harm you and that you will not go past this heap(DK) and pillar to my side to harm me.(DL) 53 May the God of Abraham(DM) and the God of Nahor,(DN) the God of their father, judge between us.”(DO)
So Jacob took an oath(DP) in the name of the Fear of his father Isaac.(DQ) 54 He offered a sacrifice(DR) there in the hill country and invited his relatives to a meal.(DS) After they had eaten, they spent the night there.
55 Early the next morning Laban kissed his grandchildren and his daughters(DT) and blessed(DU) them. Then he left and returned home.[d](DV)
Footnotes
- Genesis 31:18 That is, Northwest Mesopotamia
- Genesis 31:47 The Aramaic Jegar Sahadutha and the Hebrew Galeed both mean witness heap.
- Genesis 31:49 Mizpah means watchtower.
- Genesis 31:55 In Hebrew texts this verse (31:55) is numbered 32:1.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.