Add parallel Print Page Options

Ik hoorde toen dat de Here vanuit de tempel tegen mij sprak; de man die alles had opgemeten, stond nog steeds naast mij.

De Here zei tegen mij: ‘Mensenzoon, dit is de plaats van mijn troon en mijn voetenbank, waar Ik altijd zal blijven om te midden van de Israëlieten te leven. Zij en hun koningen zullen mijn naam niet langer ontheiligen door het overspelig vereren van andere goden of het aanbidden van afgodsbeelden die hun koningen hebben neergezet. Zij bouwden hun afgodentempels naast mijn tempel, met alleen een muur als scheiding en vereerden daar hun afgoden. Omdat zij door die goddeloosheid een smet op mijn naam wierpen, verteerde Ik hen in mijn toorn.

Read full chapter