Deuteronomium 28
Het Boek
Gehoorzaamheid en zegen
28 ‘Als u deze wetten en regels van de Here, uw God, die ik u vandaag bekend maak, volledig gehoorzaamt, zal Hij u boven alle volken van de aarde verheffen. 2-6 Dit zijn de zegeningen die over u zullen komen, als u luistert naar de stem van de Here uw God: gezegend zult u zijn in de stad en in het veld, U zult gezegend zijn met veel kinderen, grote oogsten, grote kudden van kleinvee en rundvee, met fruit en brood. U zult gezegend zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat. 7 De Here zal uw vijanden voor u verslaan, zij zullen samen tegen u optrekken, maar nog voor de strijd begint, zullen zij in zeven richtingen uiteen worden gejaagd. 8 De Here zal u zegenen met goede oogsten en gezond vee en u voorspoed geven bij alles wat u doet, wanneer u aankomt in het land dat de Here uw God u geeft. 9 Hij zal u veranderen in een heilig volk dat Hem is toegewijd, dit heeft Hij met een eed beloofd als u Hem gehoorzaamt en als u de weg volgt die Hij wijst.
10 Alle mensen op aarde zullen zien dat u de Here toebehoort en zij zullen ontzag voor u hebben. 11 De Here zal u een overvloed van goede dingen geven in het land, precies zoals Hij heeft beloofd: veel kinderen, veel vee en grote oogsten. 12 Hij zal zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen en op tijd regen laten komen om u elk seizoen goede oogsten te geven. Hij zal alles zegenen wat u doet, u zult aan vele volken lenen, maar u zult niet van hen hoeven te lenen. 13 Als u alleen maar luistert en gehoorzaamt aan de geboden van de Here, uw God, die ik u vandaag geef, zult u in alles voorop lopen en niet achteraan komen en zal uw weg altijd omhoog voeren. 14 Maar al deze zegeningen krijgt u alleen als u niet afwijkt van de wetten die ik u heb gegeven, noch naar rechts, noch naar links en ook mag u nooit andere goden aanbidden.
15-19 Als u niet naar de Here uw God luistert en deze wetten die ik u vandaag geef, niet wilt gehoorzamen, zullen al deze vervloekingen over u komen: u zult vervloekt zijn in de stad en in het veld, vervloekt zal uw fruit en brood zijn; u zult de vloek dragen van een onvruchtbare moederschoot; uw oogsten zullen vervloekt zijn en er zal een vloek rusten op de vruchtbaarheid van uw vee en kudden; vervloekt zult u zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat. 20 Want de Here Zelf zal zijn vloek over u laten komen. U zult in verwarring raken en alles wat u onderneemt zal mislukken, totdat u uiteindelijk bent vernietigd, omdat u hebt gezondigd door Hem te verlaten. 21 Hij zal ziektes onder u sturen die u zullen uitroeien in het land dat u op het punt staat binnen te trekken en in bezit te nemen. 22 Hij zal u straffen met tuberculose, koorts en infecties. Er zal een hittegolf komen en uw oogsten op het veld zullen door droogte worden vernietigd. Al deze plagen zullen aanhouden tot u omkomt. 23 De hemel boven u zal zo strak zijn als koper en de aarde zo hard als ijzer. 24 De Here zal het stof en zand laten regenen en de stofstormen zullen u vanuit de hemelen vernietigen. 25 De Here zal u als een verslagene uitleveren aan uw vijanden. Als een geordend leger zult u de vijand tegemoet gaan, maar als u de vijand bent genaderd, zult u alle kanten uitvluchten. U zult van het ene land naar het andere over de aarde rondzwerven zonder rust te vinden. 26 De vogels en de wilde dieren zullen uw lijken eten en er zal niemand zijn om hen weg te jagen. 27,28 De Here zal u treffen met Egyptische zweren, gezwellen, schurft en jeuk en tegen geen van die ziekten zal een medicijn bestaan. Hij zal waanzin, blindheid en paniek onder u sturen. 29 Bij klaarlichte dag zult u rondtasten als een blinde in het donker. U zult tegenslag hebben bij alles wat u doet. U zult voortdurend in verdrukking leven en worden beroofd en niemand zal u kunnen redden. 30 Iemand anders zal met uw verloofde trouwen, iemand anders zal in het huis wonen dat u bouwde en iemand anders zal de druiven eten van de wijngaard die u plantte. 31 Uw runderen zullen voor uw ogen worden geslacht, maar u zult zelfs geen klein stukje van het vlees krijgen. Uw ezels zullen worden weggeroofd waar u bij staat en zullen nooit meer bij u terugkomen. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven. En er zal niemand zijn om u uit deze ellende te redden. 32 U zult werkeloos moeten toekijken wanneer uw kinderen als slaven worden weggeleid. Uw hart zal breken van verlangen naar hen, maar u zult niet in staat zijn hen te helpen. 33 Een vreemd volk waarvan u nog nooit hebt gehoord, zal eten van de oogsten die u met moeite hebt verbouwd. U zult voortdurend worden verdrukt en vertrapt. 34 De ellende die u om u heen ziet, zal u krankzinnig maken. 35 De Here zal u treffen met kwaadaardige, ongeneeslijke zweren op uw knieën en dijen die u ten slotte van voetzool tot kruin zullen bedekken. 36 Hij zal u en de koning die u zult kiezen, verbannen naar een land waarvan noch u, noch uw voorouders, ooit hadden gehoord. En in uw ballingschap zult u goden van hout en steen aanbidden! 37 U zult een voorwerp van afschuw en bespotting worden. U zult op een afschuwelijke wijze te kijk staan voor alle volken van de wereld, waarnaar de Here u zal wegvoeren. 38 U zult veel zaaien maar weinig oogsten, want de sprinkhanen zullen uw oogsten opvreten. 39 U zult wijngaarden planten en verzorgen, maar u zult de druiven niet eten en de wijn niet drinken, want de wormen zullen de druiven aanvreten. 40 Er zullen overal olijfbomen groeien, maar er zal niet genoeg olijfolie zijn om uzelf te zalven! Want de bomen zullen hun vruchten laten vallen, voordat ze rijp zijn. 41 Uw zonen en dochters zullen in ballingschap weggevoerd worden. 42 De sprinkhanen zullen uw bomen en vruchten vernietigen. 43 De buitenlanders die bij u wonen, zullen steeds rijker worden, terwijl u steeds verder verarmt. 44 Zij zullen aan u lenen, in plaats van u aan hen! Zij zullen in alles vooraan gaan en u zult achteraan staan.
45 Al deze vervloekingen zullen u achtervolgen en treffen tot u bent vernietigd, en dat alles omdat u weigerde te luisteren naar de Here uw God. 46 Deze afschuwelijke dingen zullen voor u en uw nakomelingen een eeuwige waarschuwing zijn. 47,48 U zult slaven worden van uw vijanden omdat u God niet hebt gediend uit dankbaarheid voor alles wat Hij u in overvloed heeft gegeven. De Here zal uw vijanden op u afsturen en u zult hongerig, dorstig, naakt en behoeftig zijn. Een ijzeren juk zal op uw nek worden gelegd totdat u bent vernietigd! 49 De Here zal een volk uit een ver land tegen u laten optrekken, als een arend die langzaam naderbij komt zweven. Het is een volk met een taal die u niet verstaat, 50 een volk van harde en wrede mannen die niemand ontzien, jong noch oud. 51 Zij zullen leven van uw oogsten en uw vee, tot alles op is. Uw koren, nieuwe wijn, olijfolie, kalveren en lammeren, zullen opraken, totdat zij u hebben vernietigd. 52 Dat volk zal uw steden belegeren en zelfs de hoogste muren met de grond gelijkmaken, de muren die u hadden moeten beschermen. Het zal u onderdrukken in alle steden van het land dat de Here uw God u geeft.
53 U zult zelfs het vlees van uw eigen kinderen eten tijdens de vreselijke belegeringen die gaan komen. 54 Zelfs de meest zachtaardige man zal in die dagen niet meer aan zijn broeder en aan zijn geliefde vrouw en kinderen denken die nog in leven zijn, maar alleen aan zichzelf. 55 Hij zal hun niets willen geven van het vlees dat hij heeft weten te bemachtigen—het vlees van zijn eigen kinderen—omdat hij zelf verhongert tijdens de belegering van uw steden. 56,57 De meest zachtaardige vrouw onder u—die zo verfijnd is dat zij nooit zelf een voet op de grond heeft gezet—zal niet willen delen met haar geliefde echtgenoot, zoon en dochter. Ze zal de nageboorte en het kind dat zij heeft gekregen, voor hen verbergen zodat zij ze zelf kan opeten. Zo vreselijk zal de honger zijn tijdens de belegering van uw stadspoorten door uw vijanden.
58,59 Als u weigert alle wetten die in dit boek zijn geschreven, te gehoorzamen en zo weigert de glorierijke en ontzagwekkende naam van de Here uw God eer te bewijzen, dan zal de Here vreselijk zware en langdurige plagen en ziekten over u en uw kinderen brengen. 60 Hij zal alle ziekten van Egypte over u brengen, de ziekten waarvoor u zo bang was en zij zullen een plaag zijn in uw land. 61 En dat is nog niet alles! De Here zal elke mogelijke ziekte en plaag over u brengen, zelfs ziekten die niet in dit boek zijn genoemd, tot u volledig bent vernietigd. 62 Er zullen slechts enkelen van u overblijven, hoewel u zo talrijk was als de sterren aan de hemel. En dit alles zal gebeuren omdat u niet luisterde naar de Here uw God. 63 De Here was blij met u, heeft veel prachtige dingen voor u gedaan en u tot een groot volk gemaakt. Maar Hij zal net zo blij zijn als Hij u vernietigt en u uit het beloofde land verdwijnen zult. 64 Want de Here zal u verspreiden onder de volken van het ene tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u heidense goden aanbidden die u en uw voorouders voor die tijd niet kenden, goden van hout en steen! 65 Daar bij die volken zult u geen rust vinden. De Here zal u bevende harten geven. 66 U zult voortdurend in levensgevaar verkeren. Dag en nacht zult u bang zijn uw leven te verliezen en elke avond zult u zich angstig afvragen of u het aanbreken van de morgen nog zult meemaken. 67 ʼs Morgens zult u zeggen: “Was het maar nacht!” En ʼs avonds zult u zeggen: “Was het maar ochtend!” Die vreselijke angst zal u geen moment loslaten. 68 Dan zal de Here u in schepen terugsturen naar Egypte, een reis waarvan ik u beloofde dat u hem nooit meer zou hoeven te maken. En daar zal men u als slaven aan uw vijanden willen verkopen, maar niemand zal u willen kopen.’
Deuteronomium 28
BasisBijbel
Beloften van zegen
28 Luister heel goed naar jullie Heer God en houd je precies aan alles wat ik jullie vandaag beveel. Dan zal jullie Heer God ervoor zorgen dat het met jullie beter gaat dan met alle andere volken op aarde. 2 De volgende zegeningen zullen allemaal over jullie komen als jullie doen wat jullie Heer God zegt:
3 De Heer God zal jullie zegenen in de stad en op het veld.
4 De Heer God zal jullie kinderen, jullie oogsten en de jonge dieren van jullie vee zegenen.
5 De Heer God zal jullie manden en jullie bakplaten zegenen.
6 De Heer God zal jullie zegenen wanneer jullie weggaan en wanneer jullie thuiskomen.
7 De Heer God zal ervoor zorgen dat jullie al je vijanden zullen verslaan. Langs één weg zullen ze jullie aanvallen, maar langs zeven wegen zullen ze voor jullie vluchten.
8 De Heer God zal jullie oogsten zegenen en alles wat jullie doen. Hij zal jullie zegenen in het land dat Hij jullie gaat geven.
9 Houd je aan de wetten en leefregels van jullie Heer God en leef zoals Hij het wil. Dan zullen jullie zijn volk blijven, zoals Hij heeft gezworen. 10 Alle volken van de aarde zullen zien dat de Heer jullie beschermt. En ze zullen ontzag voor jullie hebben. 11 De Heer zal in alles goed voor jullie zijn. Jullie vrouwen zullen gezonde kinderen krijgen. Het vee zal gezonde jongen krijgen. De grond van het land dat de Heer God aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob beloofd heeft, zal goede oogsten opleveren. 12 De Heer zal zijn schatkamer, de hemel, voor jullie openzetten: op tijd zal Hij regen geven voor het land. Hij zal alles zegenen wat jullie doen. Zo zullen jullie aan veel volken uitlenen, maar zelf zullen jullie van niemand iets hoeven te lenen. 13 De Heer zal ervoor zorgen dat jullie de leiding hebben, zoals een hoofd, en dat jullie niet achteraan komen, zoals een staart. Het zal steeds beter met jullie gaan, en nooit slechter. Maar dan moeten jullie wel gehoorzamen aan de wetten van de Heer God die ik jullie vandaag geef. 14 Jullie mogen er niets aan veranderen en geen andere goden gaan aanbidden en dienen.
Waarschuwing voor vervloeking
15 Maar als jullie niet luisteren naar de Heer God, en jullie niet gehoorzamen aan al zijn wetten en leefregels die ik jullie vandaag geef, dan zullen de volgende vervloekingen allemaal over jullie komen:
16 Vervloekt zullen jullie zijn in de stad en op het veld.
17 Vervloekt zullen jullie manden en jullie bakplaten zijn.
18 Vervloekt zullen jullie kinderen, de oogsten van het land en de jonge dieren van jullie vee zijn.
19 Vervloekt zullen jullie zijn wanneer jullie weggaan en wanneer jullie thuiskomen.
20 De Heer zal de ene ramp na de andere over jullie laten komen bij alles wat jullie doen. Als jullie de Heer verlaten, zal alles wat jullie doen, mislukken. Totdat jullie zijn vernietigd door jullie slechtheid.
21 De Heer zal jullie door de pest vernietigen in het land dat jullie gaan veroveren.
22 De Heer zal jullie straffen met ziekten, koorts en ontstekingen, en jullie akkers met hitte en droogte en plantenziekten. Er zal geen eind aan komen, totdat er niemand meer van jullie over is.
23 De hemel zal boven jullie hoofd zo heet zijn als gloeiend koper, en de aarde zal onder jullie voeten zo hard zijn als ijzer.
24 De Heer zal stuifzand en stof op het land laten regenen, zodat het slecht met jullie afloopt.
25 De Heer zal ervoor zorgen dat jullie door jullie vijanden worden verslagen. Langs één weg zullen jullie hen aanvallen, maar langs zeven wegen zullen jullie voor hen vluchten. Alle landen om jullie heen zullen geschokt zijn over wat er met jullie gebeurt. 26 Jullie lijken zullen blijven liggen als voer voor de vogels en de wilde dieren, die door niemand weggejaagd worden.
27 De Heer zal jullie straffen met akelige zweren, met bulten, uitslag en schurft en jullie zullen er niet van kunnen genezen.
28 De Heer zal jullie straffen met verwarring, verblinding en waanzin. 29 Daardoor zullen jullie op klaarlichte dag als een blinde rondtasten. Het zal nooit goed met jullie gaan, maar jullie zullen aldoor alleen maar onderdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand jullie redt.
30 Jullie zullen je met een vrouw verloven, maar een andere man zal met haar naar bed gaan. Jullie zullen een huis bouwen, maar er niet in wonen. Jullie zullen een wijngaard planten, maar niet de druiven ervan plukken. 31 Je koe zal voor je ogen geslacht worden, maar je zal er niet van eten. Je ezel zal gestolen worden waar je bij staat en niet bij je terugkomen. Jullie schapen en geiten zullen door je vijanden worden meegenomen, zonder dat iemand jullie te hulp komt. 32 Jullie zullen zien hoe jullie zonen en dochters door een ander volk als buit worden meegenomen. Jullie zullen ziek zijn van verdriet over hen, maar niets kunnen doen om hen terug te krijgen. 33 Er zal een ver volk komen en de oogst opeten waar jullie zo hard voor hadden gewerkt. Jullie zullen aldoor onderdrukt en vertrapt worden. 34 Jullie zullen gek worden van alle ellende die jullie meemaken.
35 De Heer zal jullie straffen met akelige zweren op je knieën en je benen, die niet willen genezen. Van top tot teen zullen jullie ziek worden.
36 De Heer zal jullie hele volk, met de koning die jullie hebben gekozen, naar een ver volk brengen. Daar zullen jullie andere goden aanbidden en dienen, goden van hout en steen. 37 Iedereen zal geschokt zijn over wat er allemaal met jullie gebeurt. De volken waarheen de Heer jullie zal brengen, zullen jullie als spreekwoord gebruiken en jullie uitlachen.
38 Jullie zullen veel zaad in de akkers zaaien, maar weinig oogsten. Want de sprinkhanen zullen de oogst opvreten.
39 Jullie zullen wijngaarden planten en bewerken, maar geen wijn drinken of druiven plukken. Want de wormen zullen alles kaalvreten.
40 Jullie zullen in het hele land olijfbomen hebben, maar jullie zullen je niet met olie zalven. Want de olijven zullen afvallen.
41 Jullie zullen zonen en dochters krijgen, maar niet van hen genieten. Want ze zullen als buit meegenomen worden.
42 Alle bomen en akkers zullen door ongedierte worden kaalgevreten.
43 De vreemdelingen die bij jullie wonen, zullen steeds machtiger worden dan jullie, terwijl er van jullie niets overblijft. 44 Zij zullen aan jullie uitlenen, maar jullie niet aan hen. Zij zullen de leiding hebben, zoals een hoofd, en jullie zullen achteraan komen, zoals een staart.
45 Als jullie niet luisteren naar de Heer God en jullie je niet aan de wetten en leefregels houden die Hij jullie heeft gegeven, zullen al deze vervloekingen over jullie komen. Ze zullen jullie achtervolgen, totdat jullie helemaal zijn vernietigd. 46 Al die rampen zullen voor altijd een bewijs zijn voor jullie en voor jullie familie ná jullie dat jullie God verlaten hebben. 47 Want toen het goed met jullie ging, wilden jullie je Heer God niet met blijdschap dienen. 48 Daarom zullen jullie de vijanden dienen die de Heer op jullie af zal sturen. Jullie zullen honger en dorst hebben, gebrek aan kleren en gebrek aan alles. Hij zal jullie zwaar onderdrukken, totdat Hij jullie heeft vernietigd. 49 De Heer zal een ver volk waarvan jullie de taal niet verstaan op jullie afsturen. Het zal jullie aanvallen als een neerduikende arend. 50 Het zal een wreed volk zijn dat geen genade heeft met oude mensen en kinderen. 51 Het zal jullie oogsten en jullie vee opeten. Het zal geen graan, wijn, olijf-olie of vee voor jullie overlaten. Het zal jullie vernietigen. 52 Dat volk zal al jullie steden omsingelen en aanvallen, totdat de hoge en sterke muren waarop jullie vertrouwden, gevallen zullen zijn. Alle steden in het hele land zullen door dat volk omsingeld worden. 53 Daardoor zal er zó'n honger in de steden ontstaan, dat jullie je eigen baby's zullen opeten die je van je Heer God gekregen hebt. 54+55 Zelfs de vriendelijkste man onder jullie, die zoiets nooit zou doen, zal zijn kinderen opeten en er niets van aan zijn broer, zijn vrouw of zijn andere kinderen gunnen. Hij eet zijn kinderen op omdat hij niets anders meer te eten heeft. En hij zal er niets van aan anderen willen geven. Zo vreselijk zal de honger zijn als jullie vijanden jullie steden omsingelen. 56+57 En de vriendelijkste, liefste vrouw bij jullie, die nooit een voet hoefde te verzetten om te werken, zal stiekem haar pasgeboren baby opeten. Zelfs haar eigen man en kinderen zal ze er niets van willen geven. Zo vreselijk zal de honger zijn als jullie vijanden jullie steden omsingelen.
Oproep tot gehoorzaamheid aan God
58 Houd je dus ijverig aan deze hele wet die in dit boek opgeschreven staat. Heb diep ontzag voor onze heerlijke en ontzagwekkende Heer God. 59 Anders zal de Heer jullie en je familie ná jullie verschrikkelijk zwaar straffen. Hij zal jullie straffen met de ene ramp na de andere en met de ene dodelijke ziekte na de andere. 60 Hij zal jullie straffen met alle ziekten waar jullie in Egypte zo bang voor waren. En die ziekten zullen niet meer bij jullie weggaan. 61 Ook zal Hij jullie straffen met alle ziekten en rampen die niet in dit boek van de wet staan opgeschreven. Totdat jullie zijn vernietigd. 62 Eerst waren jullie zo ontelbaar als de sterren aan de hemel. Maar dan zullen jullie met maar weinig mensen overblijven. En dat allemaal omdat jullie niet wilden luisteren naar jullie Heer God. 63 Eerst had de Heer besloten goed voor jullie te zijn en jullie tot een groot volk te maken. Maar dan zal de Heer besluiten jullie te vernietigen. Jullie zullen weggerukt worden uit het land dat jullie nu gaan veroveren. 64 De Heer zal jullie over de hele wereld verspreiden. Jullie zullen bij andere volken wonen. Daar zullen jullie andere goden aanbidden en dienen. Goden van hout en steen waar jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob nog nooit van gehoord hadden. 65 Jullie zullen onder die volken geen rust hebben, geen plek waar jullie rustig kunnen wonen. Jullie zullen er leven met een hart vol angst, ogen vol heimwee en een ziel vol verdriet. 66 Dag en nacht zal jullie leven in gevaar zijn. Aldoor zullen jullie door alles opschrikken. 67 's Morgens zullen jullie zeggen: 'Was het maar alvast avond!' En 's avonds zullen jullie zeggen: 'Was het maar alvast ochtend!' Want jullie zullen vol angst zijn door alles wat jullie meemaken. 68 De Heer zal jullie op schepen terugbrengen naar Egypte, ook al had Hij gezegd: 'Jullie zullen nooit naar Egypte teruggaan.' Jullie zullen daar in Egypte als slaven en slavinnen te koop staan voor jullie vijanden. Maar niemand zal jullie willen kopen."
Deuteronomy 28
King James Version
28 And it shall come to pass, if thou shalt hearken diligently unto the voice of the Lord thy God, to observe and to do all his commandments which I command thee this day, that the Lord thy God will set thee on high above all nations of the earth:
2 And all these blessings shall come on thee, and overtake thee, if thou shalt hearken unto the voice of the Lord thy God.
3 Blessed shalt thou be in the city, and blessed shalt thou be in the field.
4 Blessed shall be the fruit of thy body, and the fruit of thy ground, and the fruit of thy cattle, the increase of thy kine, and the flocks of thy sheep.
5 Blessed shall be thy basket and thy store.
6 Blessed shalt thou be when thou comest in, and blessed shalt thou be when thou goest out.
7 The Lord shall cause thine enemies that rise up against thee to be smitten before thy face: they shall come out against thee one way, and flee before thee seven ways.
8 The Lord shall command the blessing upon thee in thy storehouses, and in all that thou settest thine hand unto; and he shall bless thee in the land which the Lord thy God giveth thee.
9 The Lord shall establish thee an holy people unto himself, as he hath sworn unto thee, if thou shalt keep the commandments of the Lord thy God, and walk in his ways.
10 And all people of the earth shall see that thou art called by the name of the Lord; and they shall be afraid of thee.
11 And the Lord shall make thee plenteous in goods, in the fruit of thy body, and in the fruit of thy cattle, and in the fruit of thy ground, in the land which the Lord sware unto thy fathers to give thee.
12 The Lord shall open unto thee his good treasure, the heaven to give the rain unto thy land in his season, and to bless all the work of thine hand: and thou shalt lend unto many nations, and thou shalt not borrow.
13 And the Lord shall make thee the head, and not the tail; and thou shalt be above only, and thou shalt not be beneath; if that thou hearken unto the commandments of the Lord thy God, which I command thee this day, to observe and to do them:
14 And thou shalt not go aside from any of the words which I command thee this day, to the right hand, or to the left, to go after other gods to serve them.
15 But it shall come to pass, if thou wilt not hearken unto the voice of the Lord thy God, to observe to do all his commandments and his statutes which I command thee this day; that all these curses shall come upon thee, and overtake thee:
16 Cursed shalt thou be in the city, and cursed shalt thou be in the field.
17 Cursed shall be thy basket and thy store.
18 Cursed shall be the fruit of thy body, and the fruit of thy land, the increase of thy kine, and the flocks of thy sheep.
19 Cursed shalt thou be when thou comest in, and cursed shalt thou be when thou goest out.
20 The Lord shall send upon thee cursing, vexation, and rebuke, in all that thou settest thine hand unto for to do, until thou be destroyed, and until thou perish quickly; because of the wickedness of thy doings, whereby thou hast forsaken me.
21 The Lord shall make the pestilence cleave unto thee, until he have consumed thee from off the land, whither thou goest to possess it.
22 The Lord shall smite thee with a consumption, and with a fever, and with an inflammation, and with an extreme burning, and with the sword, and with blasting, and with mildew; and they shall pursue thee until thou perish.
23 And thy heaven that is over thy head shall be brass, and the earth that is under thee shall be iron.
24 The Lord shall make the rain of thy land powder and dust: from heaven shall it come down upon thee, until thou be destroyed.
25 The Lord shall cause thee to be smitten before thine enemies: thou shalt go out one way against them, and flee seven ways before them: and shalt be removed into all the kingdoms of the earth.
26 And thy carcase shall be meat unto all fowls of the air, and unto the beasts of the earth, and no man shall fray them away.
27 The Lord will smite thee with the botch of Egypt, and with the emerods, and with the scab, and with the itch, whereof thou canst not be healed.
28 The Lord shall smite thee with madness, and blindness, and astonishment of heart:
29 And thou shalt grope at noonday, as the blind gropeth in darkness, and thou shalt not prosper in thy ways: and thou shalt be only oppressed and spoiled evermore, and no man shall save thee.
30 Thou shalt betroth a wife, and another man shall lie with her: thou shalt build an house, and thou shalt not dwell therein: thou shalt plant a vineyard, and shalt not gather the grapes thereof.
31 Thine ox shall be slain before thine eyes, and thou shalt not eat thereof: thine ass shall be violently taken away from before thy face, and shall not be restored to thee: thy sheep shall be given unto thine enemies, and thou shalt have none to rescue them.
32 Thy sons and thy daughters shall be given unto another people, and thine eyes shall look, and fail with longing for them all the day long; and there shall be no might in thine hand.
33 The fruit of thy land, and all thy labours, shall a nation which thou knowest not eat up; and thou shalt be only oppressed and crushed alway:
34 So that thou shalt be mad for the sight of thine eyes which thou shalt see.
35 The Lord shall smite thee in the knees, and in the legs, with a sore botch that cannot be healed, from the sole of thy foot unto the top of thy head.
36 The Lord shall bring thee, and thy king which thou shalt set over thee, unto a nation which neither thou nor thy fathers have known; and there shalt thou serve other gods, wood and stone.
37 And thou shalt become an astonishment, a proverb, and a byword, among all nations whither the Lord shall lead thee.
38 Thou shalt carry much seed out into the field, and shalt gather but little in; for the locust shall consume it.
39 Thou shalt plant vineyards, and dress them, but shalt neither drink of the wine, nor gather the grapes; for the worms shall eat them.
40 Thou shalt have olive trees throughout all thy coasts, but thou shalt not anoint thyself with the oil; for thine olive shall cast his fruit.
41 Thou shalt beget sons and daughters, but thou shalt not enjoy them; for they shall go into captivity.
42 All thy trees and fruit of thy land shall the locust consume.
43 The stranger that is within thee shall get up above thee very high; and thou shalt come down very low.
44 He shall lend to thee, and thou shalt not lend to him: he shall be the head, and thou shalt be the tail.
45 Moreover all these curses shall come upon thee, and shall pursue thee, and overtake thee, till thou be destroyed; because thou hearkenedst not unto the voice of the Lord thy God, to keep his commandments and his statutes which he commanded thee:
46 And they shall be upon thee for a sign and for a wonder, and upon thy seed for ever.
47 Because thou servedst not the Lord thy God with joyfulness, and with gladness of heart, for the abundance of all things;
48 Therefore shalt thou serve thine enemies which the Lord shall send against thee, in hunger, and in thirst, and in nakedness, and in want of all things: and he shall put a yoke of iron upon thy neck, until he have destroyed thee.
49 The Lord shall bring a nation against thee from far, from the end of the earth, as swift as the eagle flieth; a nation whose tongue thou shalt not understand;
50 A nation of fierce countenance, which shall not regard the person of the old, nor shew favour to the young:
51 And he shall eat the fruit of thy cattle, and the fruit of thy land, until thou be destroyed: which also shall not leave thee either corn, wine, or oil, or the increase of thy kine, or flocks of thy sheep, until he have destroyed thee.
52 And he shall besiege thee in all thy gates, until thy high and fenced walls come down, wherein thou trustedst, throughout all thy land: and he shall besiege thee in all thy gates throughout all thy land, which the Lord thy God hath given thee.
53 And thou shalt eat the fruit of thine own body, the flesh of thy sons and of thy daughters, which the Lord thy God hath given thee, in the siege, and in the straitness, wherewith thine enemies shall distress thee:
54 So that the man that is tender among you, and very delicate, his eye shall be evil toward his brother, and toward the wife of his bosom, and toward the remnant of his children which he shall leave:
55 So that he will not give to any of them of the flesh of his children whom he shall eat: because he hath nothing left him in the siege, and in the straitness, wherewith thine enemies shall distress thee in all thy gates.
56 The tender and delicate woman among you, which would not adventure to set the sole of her foot upon the ground for delicateness and tenderness, her eye shall be evil toward the husband of her bosom, and toward her son, and toward her daughter,
57 And toward her young one that cometh out from between her feet, and toward her children which she shall bear: for she shall eat them for want of all things secretly in the siege and straitness, wherewith thine enemy shall distress thee in thy gates.
58 If thou wilt not observe to do all the words of this law that are written in this book, that thou mayest fear this glorious and fearful name, The Lord Thy God;
59 Then the Lord will make thy plagues wonderful, and the plagues of thy seed, even great plagues, and of long continuance, and sore sicknesses, and of long continuance.
60 Moreover he will bring upon thee all the diseases of Egypt, which thou wast afraid of; and they shall cleave unto thee.
61 Also every sickness, and every plague, which is not written in the book of this law, them will the Lord bring upon thee, until thou be destroyed.
62 And ye shall be left few in number, whereas ye were as the stars of heaven for multitude; because thou wouldest not obey the voice of the Lord thy God.
63 And it shall come to pass, that as the Lord rejoiced over you to do you good, and to multiply you; so the Lord will rejoice over you to destroy you, and to bring you to nought; and ye shall be plucked from off the land whither thou goest to possess it.
64 And the Lord shall scatter thee among all people, from the one end of the earth even unto the other; and there thou shalt serve other gods, which neither thou nor thy fathers have known, even wood and stone.
65 And among these nations shalt thou find no ease, neither shall the sole of thy foot have rest: but the Lord shall give thee there a trembling heart, and failing of eyes, and sorrow of mind:
66 And thy life shall hang in doubt before thee; and thou shalt fear day and night, and shalt have none assurance of thy life:
67 In the morning thou shalt say, Would God it were even! and at even thou shalt say, Would God it were morning! for the fear of thine heart wherewith thou shalt fear, and for the sight of thine eyes which thou shalt see.
68 And the Lord shall bring thee into Egypt again with ships, by the way whereof I spake unto thee, Thou shalt see it no more again: and there ye shall be sold unto your enemies for bondmen and bondwomen, and no man shall buy you.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016