Daniël 4
BasisBijbel
De tweede droom van koning Nebukadnezar
4 Dit is een boodschap van koning Nebukadnezar aan alle volken en landen van de wereld.[a]
Ik wens u allemaal grote vrede toe. 2 Ik wil u vertellen wat voor wonderlijke dingen de Allerhoogste God met mij heeft gedaan. 3 Want Hij doet geweldige dingen! Indrukwekkende wonderen! Hij is voor altijd Koning, Hij regeert door alle eeuwen heen!
4 Ik, Nebukadnezar, woonde rustig en gezond in mijn paleis. 5 Op een nacht had ik een vreselijke droom. Ik was erg onrustig over wat ik in die droom had gezien. Het maakte mij bang. 6 Daarom liet ik alle wijze mannen van Babel bij mij komen om mij de droom uit te leggen. 7 Ze kwamen allemaal: de geleerden, de tovenaars en de waarzeggers. Ik vertelde hun mijn droom, maar ze konden me niet vertellen wat hij betekende.
8 Tenslotte kwam Daniël bij mij (ik had hem naar mijn god vernoemd en de naam Beltsazar gegeven. In hem woont de geest van de heilige goden). Ik vertelde hem mijn droom. 9 Ik zei: "Beltsazar, jij bent het hoofd van de wijze mannen, want ik weet dat in jou de geest van de heilige goden woont. Jij kan elk raadsel oplossen. Vertel mij dus de betekenis van de droom die ik heb gehad.
10 Dit is wat ik droomde. Ik zag plotseling midden op de aarde een heel hoge boom staan. 11 Die boom werd steeds groter en sterker en zijn top kwam tot aan de hemel. Hij was tot aan het eind van de aarde te zien. 12 Hij stond prachtig in blad, en er zaten zoveel vruchten aan dat er genoeg was voor iedereen. De wilde dieren zochten bescherming in de schaduw van de boom. Tussen de takken woonden de vogels. 13 De droom ging verder terwijl ik zo in mijn bed lag. Ik zag een wachter, een engel, uit de hemel komen. 14 Hij riep luid: 'Hak de boom om en kap zijn takken af. Stroop zijn bladeren af en gooi de vruchten weg. Jaag de wilde dieren bij hem vandaan. Jaag de vogels weg uit zijn takken. 15 Maar laat de stronk in de grond staan. Doe er een band omheen van ijzer en koper. Laat hem zo in het gras staan. Hij zal water krijgen van de dauw en tussen de wilde dieren staan. 16 Zijn binnenste zal veranderen, zodat hij zich niet langer als een mens gedraagt, maar als een dier. Dit zal zeven jaar duren. 17 Dat is het vonnis van de wachters. Het is een bevel van de heilige engelen. Hierdoor zullen de mensen toegeven dat de Allerhoogste God de macht heeft over de koninkrijken van de mensen. Hij maakt koning wie Hij wil. Ja, zelfs de gewoonste mens kan Hij koning maken.'
18 Dit is de droom die ik had. Beltsazar, vertel mij wat het betekent, want niemand van de wijze mannen uit mijn koninkrijk kon dat. Maar jij kan dat wel, omdat de geest van de heilige goden in jou woont."
De betekenis van de droom
19 De koning vertelt verder: Beltsazar was geschokt en bleef een poosje zwijgend staan. Ik zei: "Beltsazar, wees niet bang mij te vertellen wat de droom betekent." Beltsazar antwoordde: "Mijn heer de koning, ik zou willen dat de droom over uw vijanden ging. 20 U zag een grote, sterke boom, die zo hoog was dat hij tot aan de hemel kwam. Hij was tot aan het eind van de aarde te zien. 21 Er zaten zoveel bladeren en vruchten aan dat er genoeg te eten was voor iedereen. De wilde dieren zochten er bescherming onder en de vogels woonden tussen de takken. 22 Die boom bent u, mijn heer de koning. U bent groot en machtig geworden. Uw macht reikt tot aan de hemel. U heerst over de hele aarde.
23 Toen zag u een wachter, een engel, uit de hemel komen. Die zei: 'Hak de boom om en vernietig hem. Maar laat de stronk in de grond staan, met een band er omheen van ijzer en koper. Laat hem in het gras staan. Hij zal water krijgen van de dauw en tussen de wilde dieren staan. Dat zal zeven jaar duren.'
24 Dit is wat dat betekent, mijn heer de koning. Het is de straf die de Allerhoogste God u gaat geven. 25 U zal bij de mensen weggejaagd worden en tussen de wilde dieren wonen. U zal gras eten als een koe en van de dauw drinken. Er zullen zeven jaar voorbij gaan, totdat u zal toegeven dat de Allerhoogste God de macht heeft over de koninkrijken van de mensen. Dat Hij de macht geeft aan wie Hij wil.
26 De engel zei dat de stronk van de boom moest blijven staan. Dat betekent dat u weer als koning zal regeren zodra u toegeeft dat de God van de hemel regeert.
27 Daarom wil ik u deze raad geven, mijn heer de koning: stop met het doen van dingen die God niet goed vindt. Wees goed voor de arme mensen en heers als een rechtvaardig koning. Dan zal dit allemaal misschien niet met u gebeuren, maar zult u in vrede blijven leven."
28 Maar wat ik gedroomd had, gebeurde met mij, koning Nebukadnezar. 29 Want toen er twaalf maanden voorbij waren, wandelde ik op een keer op het dakterras van mijn koninklijk paleis in Babel. 30 En ik zei: "Kijk toch eens! Wat heb ik van Babel toch een prachtige stad gemaakt. Dankzij mij is Babel zo geweldig geworden!" 31 Ik was nog maar net uitgesproken, of er klonk een stem uit de hemel: "Ik zeg u, koning Nebukadnezar, dat u vanaf dit moment geen koning meer zal zijn. 32 U zal bij de mensen worden weggejaagd en tussen de wilde dieren wonen. U zal gras eten als een koe en er zal zeven jaar voorbij gaan, totdat u toegeeft dat de Allerhoogste God de macht heeft over de koninkrijken van de mensen. Dat Hij de macht geeft aan wie Hij wil." 33 Op datzelfde moment gebeurde wat ik had gedroomd: ik werd bij de mensen weggejaagd, at gras als een koe en dronk van de dauw. Mijn haar werd zo lang als de veren van een arend en mijn nagels werden zo lang als de klauwen van een vogel.
34 Maar aan het eind van die tijd keek ik, Nebukadnezar, omhoog naar de hemel en kwam mijn verstand terug. Toen prees ik de Allerhoogste God. Want Hij is de God die eeuwig leeft. Hij is voor eeuwig Koning: Hij regeert door alle eeuwen heen. 35 Vergeleken bij Hem zijn de mensen helemaal niets. Hij doet wat Hij wil met de bewoners van de hemel en met de mensen op de aarde. Niemand kan Hem tegenhouden als Hij besloten heeft iets te doen. Niemand kan tegen Hem zeggen: 'Wat doet U daar?' 36 In de tijd dat mijn verstand terug kwam, kreeg ik ook het koningschap terug. Ik werd weer geëerd. Mijn raadgevers en ministers kwamen weer naar mij toe en ik regeerde weer als koning. Ik werd nog machtiger dan daarvoor. 37 En nu eer en prijs ik, Nebukadnezar, de Koning van de hemel. Alles wat Hij doet is goed en rechtvaardig. Hij weet trotse mensen weer nederig te maken.
Footnotes
- Daniël 4:1 Voor koning Nebukadnezar was zijn eigen enorme rijk gelijk aan 'de hele wereld'. Dit hoofdstuk is een soort brief aan de bestuurders en bewoners van zijn rijk.
Daniël 4
Het Boek
Nebukadnezars tweede droom
4 Proclamatie van koning Nebukadnezar aan alle volken van alle talen ter wereld:
Ik wens u vrede toe! 2 Het is mijn uitdrukkelijke wil u allemaal op de hoogte te brengen van de wonderen die God, de Allerhoogste, mij heeft laten meemaken. 3 Wat een grote wonderen en machtige daden verricht Hij! Zijn koningschap is onvergankelijk en Hij regeert over alle generaties. 4 Ik, Nebukadnezar, leefde in rust en goede welstand in mijn paleis. 5 Maar op zekere nacht had ik een vreselijke droom. Voor mijn geestesoog zag ik dingen die mij verschrikten. 6 Ik ontbood alle wijze mannen uit Babel om mij de betekenis van de droom te vertellen. 7 Alle geleerden, bezweerders, astrologen en waarzeggers kwamen en ik vertelde hun mijn droom, maar zij konden hem niet verklaren. 8 Ten slotte kwam Daniël naar mij toe, de man die ik, net als mijn god, Beltsazar heb genoemd. In hem woont de geest van de heilige goden. Ik vertelde hem mijn droom. 9 ‘Beltsazar, meester-geleerde,’ zei ik. ‘Ik weet dat de geest van heilige goden in u woont en dat geen enkel geheim voor u verborgen blijft. Leg mij uit wat deze droom van mij betekent. 10,11 Ik zag in mijn droom een bijzonder hoge boom midden op een veld staan. Zijn sterke takken reikten tot de hemel en hij was tot in alle hoeken der aarde te zien. 12 Hij had prachtige bladeren en de takken bogen door onder het gewicht van de vruchten. Er was genoeg fruit voor iedereen. Alle dieren rustten uit in zijn schaduw en de vogels nestelden in zijn takken. De hele wereld werd door hem gevoed. 13 Toen zag ik in mijn droom een wachter, een heilige engel, uit de hemel neerdalen. 14 Hij riep: “Hak de boom om, kap zijn takken, haal het loof eraf en gooi zijn vruchten weg. Laten de dieren onder hem wegvluchten en de vogels van zijn takken opvliegen. 15 Maar laat zijn wortelstronk in de aarde zitten, bijeengehouden door banden van ijzer en koper en omringd door fris groen gras. Laat de dauw uit de hemel hem bevochtigen en laat hem gras eten met de dieren. 16 Laat hem zeven jaar lang de geest van een dier hebben in plaats van die van een mens. 17 Want zo hebben de wachters het bepaald, zo luidt het besluit van de heiligen. De bedoeling van dit besluit is dat alle mensen zullen inzien dat de Allerhoogste alle koninkrijken ter wereld in zijn macht heeft en deze geeft aan wie Hij wil, zelfs aan de onaanzienlijkste onder de mensen!”
18 Welnu, Beltsazar, dit was mijn droom. Vertel mij nu wat hij betekende, want alle wijzen uit mijn rijk moesten mij het antwoord schuldig blijven. Maar u kunt het wel, want de geest van heilige goden woont in u.’
19 Daniël, bijgenaamd Beltsazar, was voor een moment hevig van streek. Zijn gedachten verontrustten hem. De koning zei: ‘Beltsazar, wees niet bang mij te vertellen wat de droom betekent.’ Beltsazar antwoordde: ‘Majesteit, werden uw vijanden maar getroffen door de komende gebeurtenissen uit deze droom en niet u! 20 Eerst wat die boom betreft: u zag dat hij hoog en sterk was en dat zijn kruin tot de hemel reikte en dat hij over de hele wereld te zien was. 21 U zag dat hij frisse groene bladeren had en zwaarbeladen was met genoeg fruit voor alle mensen. Er lagen ook dieren in zijn schaduw en vogels nestelden in zijn takken. 22 Welnu, majesteit, die boom bent u! Want u bent groot en sterk geworden. Uw grootheid is uitgegroeid tot de hemel en uw heerschappij strekt zich uit tot de einden der aarde. 23 Daarna zag u een engel van God uit de hemel neerdalen en u hoorde hem zeggen: “Hak de boom om en vernietig hem, maar laat zijn wortelstronk in de aarde zitten, bijeengehouden door banden van ijzer en koper en omringd door fris groen gras. Laat de dauw uit de hemel hem bevochtigen en laat hem gras eten met de dieren, zeven jaar lang.”
24 Ik zal het u uitleggen, majesteit. De Allerhoogste heeft dít over u besloten: 25 de samenleving zal u uit haar midden verstoten en u zult in de velden leven als een dier. U zult gras eten als een koe en nat worden van de dauw uit de hemel. Zeven jaar lang zal uw leven er zo uitzien, tot u erkent dat de Allerhoogste alle koninkrijken in zijn macht heeft en die geeft aan wie Hij wil. 26 Uit de woorden van uw droom blijkt echter dat de wortelstronk in de aarde zal blijven staan! Dit betekent dat u uw koningschap blijvend terugkrijgt op het moment waarop u erkent dat de hemel de macht heeft. 27 Majesteit, luister daarom naar mijn advies. Maak een einde aan het onrecht en de zonde in uw leven en wees rechtvaardig. Heb medelijden met de armen. Misschien zal God u dan nog langer voorspoed geven.’
28 Al deze dingen zijn koning Nebukadnezar echter toch overkomen. 29 Twaalf maanden na deze droom maakte hij een wandeling over het platte dak van zijn paleis in Babel. 30 ‘Kijk,’ zei hij, ‘is dit niet het grote Babel dat ik met mijn eigen grote kracht en tot mijn eer tot koninklijke residentie en hoofdstad van mijn rijk heb gemaakt?’ 31 Nauwelijks was hij uitgesproken of er klonk een stem uit de hemel: ‘Koning Nebukadnezar, u wordt meegedeeld dat u niet langer zult regeren over dit rijk. 32 U zult uit de samenleving worden verstoten en wonen bij de dieren in het veld. U zult gras eten als een koe, zeven jaar lang, tot u eindelijk erkent dat alle aardse koninkrijken het eigendom zijn van God, de Allerhoogste, en dat Hij die geeft aan wie Hij wil.’ 33 Op hetzelfde ogenblik werden deze woorden bewaarheid. Hij werd verstoten en at gras als de koeien en zijn lichaam werd nat van de dauw. Zijn haren werden zo lang als arendsveren en zijn nagels als vogelklauwen.
34 Na verloop van zeven jaar keek Nebukadnezar omhoog naar de hemel en zijn verstand keerde terug. Toen prees en aanbad hij de Allerhoogste en bewees Hem, de eeuwig Levende, eer. ‘Want,’ zei hij, ‘Hij heerst tot in eeuwigheid en zijn koningschap houdt voor altijd stand. 35 Alle bewoners van deze aarde zijn niets vergeleken bij Hem. Hij doet wat Hij het beste vindt met de hemelse legers en met de mensen op aarde. Niemand kan Hem tegenhouden of ter verantwoording roepen en vragen: “Wat is uw bedoeling met alles wat U doet?”
36 Toen ik mijn verstand terugkreeg, kwamen ook mijn roemruchte koningschap, majesteit en luister terug. Mijn raadsheren en functionarissen zochten mij weer op en ik kreeg mijn positie als hoofd van het rijk terug onder nog grotere eerbewijzen dan vroeger. 37 Nu prijs en loof en verheerlijk ik, Nebukadnezar, de Koning van de Hemel. Hij is oprecht en leidt ons op juiste en goede wegen. Hij bezit de macht hoogmoedigen te vernederen!’
Daniel 4
Ang Biblia (1978)
Si Nabucodonosor ay nanaginip ng isang kahoy.
4 Si Nabucodonosor na hari, (A)sa lahat na bayan, bansa, at wika, na nagsisitahan sa buong lupa: (B)Kapayapaa'y managana sa inyo.
2 Inaakala kong mabuti na ipahayag ang mga tanda at mga kababalaghan (C)na ginawa sa akin ng Kataastaasang Dios.
3 Kay dakila ang kaniyang mga tanda! at pagka makapangyarihan ng kaniyang mga kababalaghan! ang kaniyang kaharian ay walang hanggang (D)kaharian, at ang kaniyang kapangyarihan ay sa sali't saling lahi.
4 Akong si Nabucodonosor ay nagpapahinga sa aking bahay, at gumiginhawa sa aking palasio.
5 Ako'y nakakita ng isang pangitain na tumakot sa akin; (E)at ang pagiisip ko sa aking higaan at ang mga pangitain na suma aking ulo ay bumagabag sa akin.
6 (F)Kaya't nagpasiya ako na iharap sa akin ang lahat (G)na pantas sa Babilonia, upang kanilang maipaaninaw sa akin ang kahulugan ng panaginip.
7 Nang magkagayo'y nagsidating ang mga mahiko, ang mga enkantador, ang mga Caldeo, at ang mga manghuhula; at isinaysay ko ang panaginip sa harap nila; nguni't hindi nila maipaaninaw sa akin ang kahulugan niyaon.
8 Nguni't sa kahulihuliha'y dumating sa harap ko si Daniel, (H)na ang pangala'y Beltsasar, ayon sa pangalan ng aking dios, (I)at siyang kinaroroonan ng espiritu ng mga banal na dios: at aking isinaysay ang panaginip sa harap niya, na aking sinasabi,
9 Oh Beltsasar, na (J)pangulo ng mga mahiko, sapagka't talastas ko na ang espiritu ng mga banal na dios ay sumasaiyo, at walang lihim na bumabagabag sa iyo, isaysay mo sa akin ang mga pangitain ng aking panaginip na aking nakita, at ang kahulugan niyaon.
10 Ganito ang mga pangitain ng aking ulo sa aking higaan, Ako'y tumitingin, at narito, ang isang punong kahoy (K)sa gitna ng lupa, at ang taas niyao'y di kawasa.
11 Ang punong kahoy ay lumaki, at tumibay, at ang taas niyao'y umaabot hanggang sa langit, at ang tanaw niyaon hanggang sa wakas ng buong lupa.
12 Ang mga dahon niyao'y magaganda, at ang bunga niyao'y marami, at pagkain sa lahat; (L)ang mga hayop sa parang ay may lihim sa ilalim niyaon, at ang mga ibon sa himpapawid ay nagsisitahan sa mga sanga niyaon, at ang lahat na laman ay nangabubusog doon.
13 May nakita ako sa mga pangitain ng aking ulo sa aking higaan, at, narito, (M)isang bantay at isang (N)banal ay bumaba mula sa langit.
14 Siya'y sumigaw ng malakas, at nagsabi ng ganito, (O)Ibuwal ang kahoy, at putulin ang mga sanga niyan, lagasin ang mga dahon niyan, at isambulat ang mga bunga niyan: paalisin ang mga hayop sa ilalim niyan, at ang mga ibon sa mga sanga niyan.
15 Gayon ma'y inyong iwan ang tuod ng kaniyang mga ugat sa lupa, na magkatali ng bakal at tanso, sa murang damo sa parang; at bayaang mabasa siya ng hamog ng langit, at makasalo siya ng mga hayop sa damo sa lupa:
16 Bayaang ang kaniyang puso na pusong tao ay mapalitan at ang puso ng hayop ay mabigay sa kaniya; at (P)mangyaring makapito sa kaniya.
17 Ang hatol ay sa pamamagitan ng pasiya ng (Q)mga bantay, at ang utos ay sa pamamagitan ng salita ng mga banal; (R)upang makilala ng mga may buhay (S)na ang Kataastaasan ay nagpupuno sa kaharian ng mga tao, at ibinibigay niya ito sa kanino mang kaniyang ibigin, at itinataas niya sa kaniya ang pinakamababa sa mga tao.
18 Akong si Nabucodonosor na hari ay nakakita ng panaginip na ito: at ikaw, Oh Beltsasar, ipahayag ang kahulugan, (T)sapagka't lahat na pantas sa aking kaharian ay hindi makapagpaaninaw sa akin ng kahulugan; nguni't maipaaaninaw mo; sapagka't ang espiritu ng mga banal na dios ay sumasa iyo.
Ipinaliwanag ni Daniel ang panaginip.
19 Nang magkagayo'y si Daniel na ang pangala'y Beltsasar, natigilang sangdali, at binagabag siya ng kaniyang mga pagiisip. Ang hari ay sumagot, at nagsabi, Beltsasar, huwag kang bagabagin ng panaginip, o ng kahulugan. Si Beltsasar ay sumagot, at nagsabi, Panginoon ko, (U)ang panaginip ay mangyari nawa sa napopoot sa iyo, at ang kahulugan niyao'y mangyari nawa sa iyong mga kaaway,
20 Ang punong kahoy na iyong nakita (V)na tumutubo, at tumitibay na ang taas ay umaabot sa langit, at ang tanaw niyao'y sa buong lupa;
21 Na ang mga daho'y magaganda, at ang bunga niyao'y marami, at pagkain sa lahat; na ang lilim ay tinatahanan ng mga hayop sa parang, at ang kaniyang mga sanga'y dinadapuan ng mga ibon sa himpapawid:
22 Ay ikaw, Oh hari, na lumalaki at nagiging malakas; sapagka't ang iyong kadakilaan ay lumaki, at umaabot hanggang sa langit, (W)at ang iyong kapangyarihan ay hanggang sa wakas ng lupa.
23 At yamang nakita ng hari ang isang bantay at isang banal na bumababa mula sa langit, at nagsasabi, Ibuwal ninyo ang punong kahoy, at inyong lipulin; gayon ma'y itira ninyo ang tuod ng mga ugat niyaon sa lupa na magkatali ng bakal at tanso, sa murang damo sa parang, at bayaang mabasa siya ng hamog ng langit, at makasalo siya ng mga hayop sa parang, hanggang sa mangyari sa kaniya na makapito;
24 Ito ang kahulugan, Oh hari, at siyang pasiya ng kataastaasan na sumapit sa aking panginoon na hari:
25 Na ikaw ay (X)mahihiwalay sa mga tao, at ang iyong tahanan ay mapapasama sa mga hayop sa parang, at ikaw ay (Y)pakakanin ng damo na gaya ng mga baka, at mababasa ka ng hamog ng langit, at makapitong mangyayari sa iyo; hanggang sa iyong maalaman na ang kataastaasan ay nagpupuno sa kaharian ng mga tao, at nagbibigay niyaon sa kanino mang ibigin niya.
26 At yamang kanilang iniutos na iwan ang tuod ng mga ugat ng kahoy; ang iyong kaharian ay tunay na magiging iyo, pagkatapos na iyong maalaman na ang mga langit ay nagpupuno.
27 Kaya't, Oh hari, tanggapin mo ang aking payo, at lansagin mo ng katuwiran ang iyong mga kasalanan, at ng pagpapakita ng kaawaan sa dukha ang iyong katampalasanan; baka sakaling ikatibay ng iyong katiwasayan.
Ang panaginip ng hari ay natupad.
28 Lahat ng ito'y sumapit sa haring Nabucodonosor.
29 Sa katapusan ng labing dalawang buwan ay lumalakad siya sa palacio ng hari sa Babilonia.
30 Ang hari ay nagsalita, (Z)at nagsabi, Hindi baga ito ang dakilang Babilonia na aking itinayo na pinaka (AA)tahanang hari, sa pamamagitan ng lakas ng aking kapangyarihan at sa ikaluluwalhati ng aking kamahalan?
31 Samantalang ang salita ay nasa bibig pa ng hari, ay may isang tinig na nanggaling sa langit, na nagsasabi, Oh haring Nabucodonosor, sa iyo'y sinalita: Ang kaharian ay mahihiwalay sa iyo.
32 At ikaw ay palalayasin (AB)sa mga tao; at ang iyong tahanan ay mapapasama sa mga hayop sa parang; ikaw ay pakakanin ng damo na gaya ng mga baka; at makapitong mangyayari sa iyo; hanggang sa iyong maalaman na ang Kataastaasan ay nagpupuno sa kaharian ng mga tao, at ibinibigay sa kanino mang kaniyang ibigin.
33 (AC)Nang oras ding yaon ay natupad ang bagay kay Nabucodonosor: at siya'y pinalayas sa mga tao, at kumain ng damo na gaya ng mga baka, at ang (AD)kaniyang katawan ay nabasa ng hamog ng langit, hanggang sa ang kaniyang buhok ay lumagong parang balahibo ng mga aguila, at ang kaniyang mga kuko ay parang mga kuko ng mga ibon.
34 At sa katapusan ng mga kaarawan, akong si Nabucodonosor ay nagtaas ng aking mga mata sa langit, at ang aking unawa ay nanumbalik sa akin, at aking pinuri ang Kataastaasan, at aking pinuri at pinarangalan ko (AE)siya na nabubuhay magpakailan man; sapagka't ang kaniyang kapangyarihan ay walang hanggang kapangyarihan, at ang kaniyang kaharian ay sa sali't saling lahi;
35 At ang lahat na mananahan sa lupa ay nabilang sa wala; at kaniyang ginagawa ang ayon sa kaniyang kalooban sa hukbo ng langit, at sa mga mananahan sa lupa; (AF)at walang makahahadlang sa kaniyang kamay, o makapagsasabi sa kaniya, (AG)Anong ginagawa mo?
36 Sa oras ding yaon ay nanumbalik sa akin ang aking unawa; at sa ikaluluwalhati ng aking kaharian, ay nanumbalik sa akin ang aking kamahalan at kakinangan; at hinanap ako ng aking mga kasangguni at mga mahal na tao; at ako'y natatag sa aking kaharian, at marilag na kadakilaan ay nadagdag sa akin.
37 Ngayo'y akong si Nabucodonosor ay (AH)pumupuri, at nagbubunyi, at nagpaparangal sa Hari ng langit; (AI)sapagka't ang lahat niyang gawa ay katotohanan, at ang kaniyang mga daan ay kahatulan; at (AJ)yaong nagsisilakad sa kapalaluan ay kaniyang mapabababa.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Ang Biblia Copyright © Philippine Bible Society 1905, 1915, 1933, 1978
Ang Bagong Tipan: Filipino Standard Version, Copyright © Philippine Bible Society 2009.
