Add parallel Print Page Options

Het volk weigert terug te keren tot God

Luister naar mij, ‘vette koeien’ van Basan die in Samaria wonen. U, vrouwen die de mannen aanmoedigen tot het beroven van de armen en het vertrappen van de hulpbehoevenden. U die nooit genoeg te drinken hebt! De Oppermachtige Here heeft bij zijn heiligheid gezworen dat er een tijd komt dat Hij haken in uw neus zal slaan en u zal wegleiden als vee, zij zullen u tot op de laatste man met vishaken wegslepen! U zult uit uw prachtige huizen worden gesleept en door de dichtstbijzijnde bres in de muur naar buiten worden gesmeten. De Here heeft het gezegd.

Ga maar zo door en offer aan de afgoden in Betel en Gilgal. Blijf maar ongehoorzaam, uw zonden stapelen zich op. Offer elke morgen en breng uw tienden tweemaal per week! Volg uw zelfgemaakte wetten maar en geef extra in de vorm van lofoffers en vrijwillige offers. U bent zo trots op uzelf dat u het overal rondbazuint!

‘Uw tanden bleven schoon, want Ik stuurde honger in stad en dorp,’ zegt de Here, ‘maar het hielp niets, u wilde nog steeds niet naar Mij terugkeren. Ik verwoestte uw gewassen door het in de drie maanden voor de oogst niet te laten regenen. De ene stad gaf Ik wel regen, maar de andere niet. Terwijl op de ene akker regen viel, lag een andere er droog en verdord bij. Mensen uit twee of drie steden maakten een uitputtende reis om water te halen in een stad waar het wel had geregend, maar er was nooit voldoende. Desondanks wilde u zich niet tot Mij bekeren,’ zegt de Here. ‘Ik stuurde korenbrand en honingdauw naar uw boerderijen en wijngaarden, de sprinkhanen aten uw vijgen op en vraten de olijfbomen kaal. En toch bleef u weigeren naar Mij terug te keren,’ zegt de Here. 10 ‘Ik zond u ziekten die herinnerden aan de ziekten in Egypte, lang geleden. Ik doodde uw jongens in de oorlog en dreef uw paarden weg. De stank van de dood was vreselijk om te ruiken. Maar desondanks bleef u weigeren bij Mij terug te komen,’ zegt de Here. 11 ‘Ik verwoestte enkele van uw steden, net zoals Ik met Sodom en Gomorra deed. Zij die het overleefden, leken op stukken halfverbrand hout die uit het vuur waren getrokken. Maar u wilt nog steeds niet naar Mij terugkeren,’ zegt de Here. 12 ‘Daarom zal Ik deze verdere rampen over u brengen waarover Ik al heb gesproken. Maak u klaar om uw God in het oordeel te ontmoeten, Israël. 13 Want u hebt te maken met degene die de bergen hun vorm gaf en de winden schiep. Die elke gedachte van u kent en u duidelijk maakt wat Hij denkt, Hij verandert de ochtend in duisternis en vermorzelt de bergen onder zijn voeten, Here, God van de hemelse legers, is zijn naam.’

Gods woorden tegen de rijke vrouwen van Samaria

De Heer zegt: Luister naar Mij, vrouwen van Samaria, vette koeien[a] van Basan! Jullie behandelen de arme mensen slecht. En dan zeggen jullie tegen je man: "Kom, laten we wijn drinken!" Jullie denken alleen maar aan jezelf. De Heer heeft bij zijn heiligheid gezworen: Op een dag zullen jullie en jullie kinderen worden weggesleept, als vissen aan een vishaak. Jullie zullen allemaal door de gaten in de muren van de stad worden weggesleept naar Harmon, zegt de Heer.

Gods straffen omdat Israël God niet langer aanbidt

De Heer zegt: Ga maar naar Bet-El en Gilgal! Ga daar jullie goden maar aanbidden. Dat willen jullie toch zo graag? Breng 's morgens maar offers. Breng op de derde dag van de week jullie tienden van de oogst maar. Verbrand maar een dank-offer van gegist deeg![b] Schep maar op over jullie vrijwillige offers. Dat doen jullie toch zo graag, volk van Israël? zegt de Heer.

Voor straf heb Ik ervoor gezorgd dat jullie niets meer te eten hebben. In al jullie steden en dorpen ontstond hongersnood. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.

Ook heb Ik ervoor gezorgd dat het drie maanden vóór de oogsttijd niet meer regende. Op sommige steden liet Ik het regenen, maar op andere niet. Sommige akkers kregen regen, maar andere niet, zodat ze verdroogden. De mensen zwierven in groepjes van twee of drie van stad naar stad om water te drinken, maar er was nooit genoeg. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.

Ik heb jullie gestraft met ziekten in het graan. Ik heb jullie tuinen en wijngaarden, vijgenbomen en olijfbomen door de sprinkhanen laten kaalvreten. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.

10 Ik heb de pest laten komen, zoals vroeger in Egypte. Ik heb jullie jonge mannen laten doden in de oorlog. Ik heb jullie paarden als buit laten meenemen. Ik heb jullie de stank van jullie legerkampen laten ruiken. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.

11 Ik heb sommige van jullie steden helemaal laten verwoesten, zoals vroeger Sodom en Gomorra.[c] Jullie lijken wel een verkoold stuk hout dat uit het vuur is gerukt. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.

12 Daarom zal Ik jullie straffen, bewoners van Israël! Maak je dus klaar om je God te ontmoeten! 13 Want Hij die de wind en de bergen maakt, Hij die de mensen laat weten wat zijn plannen zijn, Hij die de dag verandert in nacht, Hij die over de bergen wandelt, is de Heer, de God van de hemelse legers.

Footnotes

  1. Amos 4:1 In veel culturen was dik zijn mooi: het was een teken dat je rijk was. Waarschijnlijk worden de vrouwen hier 'koeien' genoemd om aan te geven dat ze rijk waren, niet om ze te beledigen.
  2. Amos 4:5 In de meel-offers voor de Heer mocht geen gist zitten!
  3. Amos 4:11 Sodom en Gomorra waren twee steden die honderden jaren eerder door God waren verwoest omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.

God’s Punishments Have Not Reformed Israel

Hear this word, you (A)cows of Bashan, who are on the mountain of Samaria,
Who oppress the (B)poor,
Who crush the needy,
Who say to [a]your husbands, “Bring wine, let us (C)drink!”
(D)The Lord God has sworn by His holiness:
“Behold, the days shall come upon you
When He will take you away (E)with fishhooks,
And your posterity with fishhooks.
(F)You will go out through broken walls,
Each one straight ahead of her,
And you will [b]be cast into Harmon,”
Says the Lord.

“Come(G) to Bethel and transgress,
At (H)Gilgal multiply transgression;
(I)Bring your sacrifices every morning,
(J)Your tithes every three [c]days.
(K)Offer a sacrifice of thanksgiving with leaven,
Proclaim and announce (L)the freewill offerings;
For this you love,
You children of Israel!”
Says the Lord God.

Israel Did Not Accept Correction

“Also I gave you [d]cleanness of teeth in all your cities,
And lack of bread in all your places;
(M)Yet you have not returned to Me,”
Says the Lord.

“I also withheld rain from you,
When there were still three months to the harvest.
I made it rain on one city,
I withheld rain from another city.
One part was rained upon,
And where it did not rain the part withered.
So two or three cities wandered to another city to drink water,
But they were not satisfied;
Yet you have not returned to Me,”
Says the Lord.

“I(N) blasted you with blight and mildew.
When your gardens increased,
Your vineyards,
Your fig trees,
And your olive trees,
(O)The locust devoured them;
Yet you have not returned to Me,”
Says the Lord.

10 “I sent among you a plague (P)after the manner of Egypt;
Your young men I killed with a sword,
Along with your captive horses;
I made the stench of your camps come up into your nostrils;
Yet you have not returned to Me,”
Says the Lord.

11 “I overthrew some of you,
As God overthrew (Q)Sodom and Gomorrah,
And you were like a firebrand plucked from the burning;
Yet you have not returned to Me,”
Says the Lord.

12 “Therefore thus will I do to you, O Israel;
Because I will do this to you,
(R)Prepare to meet your God, O Israel!”

13 For behold,
He who forms mountains,
And creates the [e]wind,
(S)Who declares to man what [f]his thought is,
And makes the morning darkness,
(T)Who treads the high places of the earth—
(U)The Lord God of hosts is His name.

Footnotes

  1. Amos 4:1 Lit. their masters or lords
  2. Amos 4:3 Or cast them
  3. Amos 4:4 Or years, Deut. 14:28
  4. Amos 4:6 Hunger
  5. Amos 4:13 Or spirit
  6. Amos 4:13 Or His

Hear this word, ye kine of Bashan, that are in the mountain of Samaria, which oppress the poor, which crush the needy, which say to their masters, Bring, and let us drink.

The Lord God hath sworn by his holiness, that, lo, the days shall come upon you, that he will take you away with hooks, and your posterity with fishhooks.

And ye shall go out at the breaches, every cow at that which is before her; and ye shall cast them into the palace, saith the Lord.

Come to Bethel, and transgress; at Gilgal multiply transgression; and bring your sacrifices every morning, and your tithes after three years:

And offer a sacrifice of thanksgiving with leaven, and proclaim and publish the free offerings: for this liketh you, O ye children of Israel, saith the Lord God.

And I also have given you cleanness of teeth in all your cities, and want of bread in all your places: yet have ye not returned unto me, saith the Lord.

And also I have withholden the rain from you, when there were yet three months to the harvest: and I caused it to rain upon one city, and caused it not to rain upon another city: one piece was rained upon, and the piece whereupon it rained not withered.

So two or three cities wandered unto one city, to drink water; but they were not satisfied: yet have ye not returned unto me, saith the Lord.

I have smitten you with blasting and mildew: when your gardens and your vineyards and your fig trees and your olive trees increased, the palmerworm devoured them: yet have ye not returned unto me, saith the Lord.

10 I have sent among you the pestilence after the manner of Egypt: your young men have I slain with the sword, and have taken away your horses; and I have made the stink of your camps to come up unto your nostrils: yet have ye not returned unto me, saith the Lord.

11 I have overthrown some of you, as God overthrew Sodom and Gomorrah, and ye were as a firebrand plucked out of the burning: yet have ye not returned unto me, saith the Lord.

12 Therefore thus will I do unto thee, O Israel: and because I will do this unto thee, prepare to meet thy God, O Israel.

13 For, lo, he that formeth the mountains, and createth the wind, and declareth unto man what is his thought, that maketh the morning darkness, and treadeth upon the high places of the earth, The Lord, The God of hosts, is his name.