1 Corinthiërs 15
Het Boek
Het belangrijkste nieuws: Christus is gestorven en weer levend geworden
15 Ik kom bij u met het goede nieuws dat ik u al eens eerder heb gebracht. U hebt het aangenomen en het is nu de basis van uw leven. 2 Als u blijft bij wat ik u heb gezegd, is dat uw redding. Anders had u net zo goed niet gelovig kunnen worden.
3 Het belangrijkste van het goede nieuws dat ik heb ontvangen en u heb doorgegeven, is dit: Christus is voor onze zonden gestorven, zoals voorzegd is in de Boeken. 4 Hij werd begraven en is op de derde dag weer levend gemaakt, wat ook in de Boeken stond. 5 Hij is gezien door Petrus en daarna door de twaalf apostelen samen. 6 Later is Hij gezien door vijfhonderd van zijn volgelingen tegelijk. Hoewel enkelen van hen al gestorven zijn, leven de meesten nog. 7 Hij is gezien door Jakobus en daarna nog eens door alle apostelen. 8 En als allerlaatste heb ik Hem ook gezien, ik, een onwaardige. 9 Ik ben de minste van alle apostelen en zou niet eens apostel mogen worden genoemd, omdat ik de Gemeente van God vervolgd heb. 10 Maar wat ik ben, ben ik omdat God zo goed voor mij is geweest. En dat was niet tevergeefs, want ik heb harder gewerkt dan de andere apostelen. Toch heb ik dat niet zelf gedaan, maar God deed het door zijn genade. 11 En het gaat niet om hen of mij. Waar het om gaat, is dat wij allemaal hetzelfde goede nieuws hebben gebracht en dat u het hebt aangenomen.
12 Als u nu het heerlijke nieuws hebt gehoord dat Christus weer levend is geworden, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat er geen enkele dode ooit weer levend wordt? 13 Als zij gelijk hebben, is Christus ook niet uit de dood teruggekomen. 14 En als Hij niet uit de dood teruggekomen is, kunnen wij wel ophouden Hem bekend te maken, dan is het zinloos in Hem te geloven. 15 Erger nog, dan zijn wij bedriegers, omdat wij tegen God in hebben verklaard dat Hij Christus weer levend heeft gemaakt. Als er geen doden weer levend worden, kan dat niet waar zijn. 16 Als er geen doden levend worden, is Christus ook niet weer levend gemaakt. 17 En als Christus niet weer levend is geworden, dan heeft uw geloof geen betekenis en zijn uw zonden niet vergeven. 18 Ja, dan zijn de gestorven gelovigen reddeloos verloren. 19 Als wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij meer te beklagen dan wie ook.
20 Maar zo is het gelukkig niet! Christus is weer levend gemaakt, als eerste van de velen die gestorven zijn. 21 Want zoals de dood door een mens is gekomen, is ook het nieuwe leven dankzij een mens gekomen. 22 Zoals alle mensen, als nakomelingen van Adam, sterven, zo zullen ook alle volgelingen van Christus levend worden gemaakt.
23 Ieder op zijn beurt, natuurlijk. Eerst is Christus Zelf levend geworden. En als Hij terugkomt, zullen allen die bij Hem horen, ook levend worden. 24 Daarna komt het einde. Wanneer Christus alle vijandige overheersing, gezag en macht heeft uitgeschakeld, zal Hij zijn koningschap aan God de Vader overdragen. 25 Christus moet net zo lang regeren tot Hij alle tegenstanders heeft onderworpen. 26 De laatste vijand die uitgeschakeld wordt, is de dood. 27 Want God heeft alles aan Christus onderworpen. Maar als God zegt dat Hij alles aan Christus onderworpen heeft, is Hij daar natuurlijk Zelf van uitgesloten. 28 En als alles eenmaal aan Christus onderworpen is, zal ook Hij Zich aan zijn Vader onderwerpen. Dan zal alles en iedereen volledig door God worden beheerst.
29 Als er geen doden weer levend worden gemaakt, waarom laten sommigen zich dan voor de doden dopen? 30 En waarom zouden wij dan nog één uur langer willens en wetens gevaar lopen? 31 Ikzelf sta elke dag oog in oog met de dood, vrienden. Dit zeg ik omdat ik er trots op ben dat u bij onze Here Jezus Christus hoort. 32 In Efeze heb ik bij wijze van spreken met de wilde beesten gevochten, op leven en dood. Menselijk bekeken, was dat zinloos. Als het waar is dat er geen doden weer levend worden gemaakt, laten we dan, zoals er geschreven staat: ‘eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij misschien.’ 33 Maar laat u niets wijsmaken. Slechte vrienden bederven goede zeden. 34 Word nuchter en houd op met zondigen. Tot uw beschaming moet ik zeggen: sommigen van u hebben geen kennis van God.
35 Ik hoor al iemand vragen: ‘Hoe worden de doden dan weer levend gemaakt? En wat voor lichaam hebben zij dan?’ 36 Wat een domme vraag! Wat u zaait, komt pas tot leven als het doodgaat. 37 U zaait niet een volgroeide plant, maar een kale graankorrel of iets anders. 38 God laat er de juiste plant uitkomen. Uit het ene zaad komt deze plant en uit het andere zaad die plant. 39 Elk vlees is niet gelijk, er is verschil tussen het vlees van mensen, vee, vogels en vissen. 40 Er zijn hemelse en aardse wezens, en de schoonheid van de hemelse is anders dan die van de aardse. 41 Zon, maan en sterren hebben een verschillende helderheid, en ook de sterren onderling verschillen in lichtsterkte. 42 Zo is het ook bij het levend worden van de doden. Iets vergankelijks wordt gezaaid, en iets onvergankelijks wordt tot leven geroepen. 43 Wat in de aarde wordt gelegd, is het aanzien niet waard. Maar wat levend wordt gemaakt, is schitterend. Wat in de aarde wordt gelegd, is tot niets in staat. Maar wat levend wordt gemaakt, heeft grote kracht.
44 Wat in de aarde wordt gelegd, is een natuurlijk lichaam. Maar wat levend wordt, is een geestelijk lichaam. Want als er een natuurlijk lichaam is, moet er ook een geestelijk lichaam zijn. 45 Er staat immers in de Boeken: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend wezen.’ Maar Christus, de laatste Adam, werd een geest die zelf leven geeft. 46 Het natuurlijke lichaam komt eerst en daarna pas het geestelijke. 47 Adam, de eerste mens, werd uit stof van de aarde gemaakt. Christus, de tweede mens, kwam uit de hemel. 48 Alle mensen stammen af van Adam en hebben dus een aards lichaam, net als hij. Maar de mensen die uit Christus voortkomen, zullen een hemels lichaam krijgen, net als Hij. 49 Dus, zoals wij op de aardse Adam lijken, zullen wij ook op de hemelse Christus lijken.
50 Laat ik heel duidelijk zijn, broeders en zusters: lichamen van vlees en bloed kunnen geen deel hebben aan het Koninkrijk van God. Onze vergankelijke lichamen kunnen niet altijd blijven leven. 51 Wat ik u nu verder vertel, heeft God tot nog toe verborgen gehouden: wij, als gelovigen, zullen niet allemaal sterven, 52 maar wel allemaal in een oogwenk een nieuw lichaam krijgen op het moment dat de laatste bazuin klinkt. Ja, er zal het machtige geluid van een bazuin te horen zijn. Dan zullen de doden levend worden gemaakt met een onvergankelijk lichaam en ook wij zullen een nieuw lichaam krijgen. 53 Ons vergankelijke, sterfelijke lichaam zal verwisseld worden voor een onvergankelijk, onsterfelijk lichaam. 54 Wanneer dat gebeurt, wordt werkelijkheid wat in de Boeken staat: ‘De dood is opgeslokt in Gods grote overwinning,’ 55 en: ‘Dood, je kunt de overwinning wel vergeten. Dood, wat voor kwaad zul je nu nog doen?’ 56 De dood kan ons nu nog kwaad doen door de zonde. En de zonde is zo sterk omdat de wet bestaat. 57 Maar God zij dank! Hij geeft ons, door onze Here Jezus Christus, de overwinning over de zonde en de dood. 58 Dus, beste vrienden, sta vast en wees onverzettelijk. Blijf actief voor de Here. U weet toch dat het werk dat u onder zijn leiding doet, niet voor niets is.
1 Corinto 15
Ang Biblia (1978)
15 Ngayo'y ipinatatalastas ko sa inyo, mga kapatid, (A)ang evangelio (B)na sa inyo'y aking ipinangaral, na inyo namang tinanggap, (C)na siya naman ninyong pinananatilihan,
2 Sa pamamagitan naman nito'y ligtas kayo (D)kung matiyaga ninyong iingatan ang salitang ipinangaral ko sa inyo, (E)maliban na kung kayo'y nagsipanampalataya nang walang kabuluhan.
3 Sapagka't ibinigay ko (F)sa inyo una sa lahat, ang akin namang tinanggap: na si Cristo ay namatay (G)dahil sa ating mga kasalanan, (H)ayon sa mga kasulatan,
4 At siya'y inilibing; at siya'y muling binuhay nang ikatlong araw (I)ayon sa mga kasulatan;
5 At siya'y (J)napakita kay (K)Cefas, (L)at saka sa labingdalawa;
6 Pagkatapos ay napakita sa mahigit na limang daang kapatid na paminsan, na ang karamihan sa mga ito'y nangabubuhay hangga ngayon, datapuwa't ang mga iba'y (M)nangatulog na;
7 Saka napakita kay Santiago; at saka (N)sa lahat ng mga apostol;
8 At sa kahulihulihan, tulad sa isang ipinanganak sa di kapanahunan, ay napakita naman siya (O)sa akin.
9 (P)Ako nga ang pinakamaliit sa mga apostol, at hindi ako karapatdapat na tawaging apostol, sapagka't (Q)pinagusig ko ang iglesia ng Dios.
10 Datapuwa't sa pamamagitan ng biyaya ng (R)Dios, ako nga'y ako; at ang kaniyang biyaya na ibinigay sa akin ay hindi nawawalan ng kabuluhan; bagkus (S)ako'y malabis na nagpagal kay sa kanilang lahat: (T)bagaman hindi ako, kundi ang biyaya ng Dios na sumasa akin.
11 Maging ako nga o sila, ay gayon ang aming ipinangangaral, at gayon ang inyong sinampalatayanan.
12 Kung si Cristo nga'y ipinangangaral na siya'y muling binuhay sa mga patay, (U)bakit ang ilan sa inyo ay nagsisipagsabi na walang pagkabuhay na maguli ng mga patay?
13 Datapuwa't kung walang pagkabuhay na maguli ng mga patay, ay hindi rin nga muling binuhay si Cristo:
14 At kung si Cristo'y hindi muling binuhay, ay walang kabuluhan nga ang aming pangangaral, wala rin namang kabuluhan ang inyong pananampalataya.
15 Oo, at kami ay nasusumpungang mga saksing bulaan tungkol sa Dios; sapagka't (V)aming sinasaksihan tungkol sa Dios, na kaniyang muling binuhay si Cristo; na hindi siyang muling nabuhay, kung tunay nga ang mga patay ay hindi muling binubuhay.
16 Sapagka't kung hindi muling binubuhay ang mga patay, ay hindi rin nga muling binuhay si Cristo:
17 At kung si Cristo ay hindi muling binuhay, ang inyong pananampalataya ay walang kabuluhan kayo'y (W)nasa inyong mga kasalanan pa.
18 Kung gayon nga, ang mga (X)nangatutulog din naman kay Cristo ay pawang nangapahamak.
19 Kung sa buhay lamang na ito tayo nagsisiasa kay Cristo, ay tayo sa lahat ng mga tao ang lalong kahabaghabag.
20 Datapuwa't si (Y)Cristo nga'y muling binuhay sa mga patay na siya ay naging (Z)pangunahing bunga ng nangatutulog.
21 Sapagka't (AA)yamang sa pamamagitan ng tao'y dumating ang kamatayan, sa pamamagitan din naman ng tao'y dumating ang pagkabuhay na maguli sa mga patay.
22 Sapagka't kung paanong kay Adam ang lahat ay nangamamatay, gayon din naman kay Cristo ang lahat ay bubuhayin.
23 Datapuwa't ang bawa't isa'y sa kaniyang sariling katayuan; si Cristo ang pangunahing bunga; (AB)pagkatapos ay ang mga kay Cristo, sa kaniyang pagparito.
24 Kung magkagayo'y darating ang wakas, pagka ibibigay na niya (AC)ang kaharian sa Dios, sa makatuwid baga'y sa Ama; pagka lilipulin na niya ang lahat ng paghahari, at lahat ng kapamahalaan at kapangyarihan.
25 Sapagka't kinakailangang siya'y maghari hanggang mailagay niya sa ilalim ng kaniyang mga talampakan (AD)ang lahat niyang mga kaaway.
26 Ang kahulihulihang kaaway na lilipulin ay (AE)ang kamatayan.
27 Sapagka't kaniyang pinasuko ang lahat ng mga bagay sa ilalim ng kaniyang paa. Datapuwa't kung sinasabi, (AF)ang lahat ng mga bagay ay pinasuko, ay maliwanag na itinangi yaong nagpasuko ng lahat ng mga bagay sa kaniya.
28 At kung ang lahat ng mga bagay ay (AG)mapasuko na sa kaniya, kung magkagayo'y ang Anak (AH)rin ay pasusukuin naman sa nagpasuko ng lahat ng mga bagay sa kaniya, upang ang Dios ay maging lahat sa lahat.
29 Sa ibang paraan, anong gagawin ng mga binabautismuhan dahil sa mga patay? Kung ang mga patay ay tunay na hindi muling binubuhay, bakit nga sila'y binabautismuhan dahil sa kanila?
30 Bakit baga naman tayo'y nanganganib bawa't oras?
31 (AI)Ipinahahayag ko alangalang sa ikaluluwalhati ninyo, mga kapatid, na taglay ko kay Cristo Jesus na Panginoon natin na (AJ)araw-araw ay nasa panganib ng kamatayan ako.
32 Kung ako'y (AK)nakipagbaka sa (AL)Efeso laban sa mga ganid, (AM)ayon sa kaugalian ng tao, ano ang pakikinabangin ko? Kung ang mga patay ay hindi muling binubuhay, (AN)magsikain at magsiinom tayo yamang bukas tayo'y mangamamatay.
33 Huwag kayong padaya: (AO)Ang masasamang kasama ay sumisira ng magagandang ugali.
34 Gumising kayo ng ayon sa katuwiran, (AP)at huwag mangagkasala; (AQ)sapagka't may mga ibang walang pagkakilala sa Dios: sinasabi ko ito upang kayo'y kilusin (AR)sa kahihiyan.
35 Datapuwa't sasabihin ng iba, Paanong muling bubuhayin ang mga patay? at anong anyo ng katawan ang iparirito nila?
36 Ikaw na mangmang, (AS)ang inyong inihahasik ay hindi binubuhay maliban na kung mamatay:
37 At ang iyong inihahasik ay hindi mo inihahasik ang katawang lilitaw, kundi ang butil lamang, na marahil ay trigo, o ibang bagay;
38 Datapuwa't ang Dios ay nagbibigay ng katawan dito ayon sa kaniyang minagaling, at sa bawa't binhi ay ang sariling katawan.
39 Hindi ang lahat ng laman ay magkasing-isang laman: kundi may laman sa mga tao, at ibang laman sa mga hayop, at ibang laman sa mga ibon, at ibang laman sa mga isda.
40 Mayroon namang mga katawang ukol sa langit, at mga katawang ukol sa lupa: datapuwa't iba ang kaluwalhatian ng ukol sa langit, at iba ang ukol sa lupa.
41 Iba ang kaluwalhatian ng araw, at iba ang kaluwalhatian ng buwan, at iba ang kaluwalhatian ng mga bituin; sapagka't ang isang bituin ay naiiba sa ibang bituin sa kaluwalhatian.
42 Gayon din naman ang pagkabuhay na maguli ng mga patay. Itinatanim na (AT)may kasiraan; binubuhay na maguli na (AU)walang kasiraan;
43 Itinatanim na (AV)may pagkasiphayo; binubuhay na maguli na may kaluwalhatian: itinatanim na may kahinaan; binubuhay na maguli na may kapangyarihan:
44 Itinatanim na may katawang ukol sa lupa; binubuhay na maguli na katawang ukol sa espiritu. Kung may (AW)katawang ukol sa lupa ay may katawang ukol sa espiritu naman.
45 Gayon din naman nasusulat, Ang unang taong si (AX)Adam ay naging kaluluwang buhay. (AY)Ang huling Adam ay naging (AZ)espiritung nagbibigay buhay.
46 Bagaman ang ukol sa espiritu ay hindi siyang una, kundi ang ukol sa lupa: pagkatapos ang ukol sa espiritu.
47 Ang unang tao (BA)ay taga lupa na ukol sa lupa: ang ikalawang tao ay taga langit.
48 Kung ano ang ukol sa lupa, ay gayon din naman silang mga taga lupa: (BB)at kung ano ang ukol sa langit ay gayon din naman silang taga langit.
49 At kung paanong tinaglay natin ang larawang ukol sa lupa, ay (BC)tataglayin din naman natin ang larawang ukol sa langit.
50 Sinasabi ko nga ito, mga kapatid, na (BD)ang laman at ang dugo ay (BE)hindi makapagmamana ng kaharian ng Dios; ni (BF)ang kasiraan ay magmamana ng walang kasiraan.
51 Narito, sinasaysay ko sa inyo ang isang hiwaga: hindi (BG)tayong lahat ay mangatutulog, (BH)nguni't tayong lahat ay babaguhin,
52 Sa isang sangdali, sa isang kisap-mata, (BI)sa huling pagtunog ng pakakak: sapagka't tutunog ang pakakak, at ang mga patay ay mangabubuhay na maguli na walang kasiraan, at tayo'y babaguhin.
53 Sapagka't kinakailangan na itong may kasiraan ay magbihis ng walang kasiraan, at (BJ)itong may kamatayan ay magbihis ng walang kamatayan.
54 Datapuwa't pagka itong may kasiraan ay mabihisan ng walang kasiraan, at itong may kamatayan ay mabihisan ng walang kamatayan, kung magkakagayon ay mangyayari ang wikang nasusulat, (BK)Nilamon ng pagtatagumpay ang kamatayan.
55 Saan naroon, (BL)Oh kamatayan, ang iyong pagtatagumpay? Saan naroon, Oh kamatayan, ang iyong tibo?
56 Ang tibo ng kamatayan ay ang kasalanan; at (BM)ang kapangyarihan ng kasalanan ay ang kautusan:
57 Datapuwa't salamat sa Dios, (BN)na nagbibigay sa atin ng pagtatagumpay sa pamamagitan ng ating Panginoong Jesucristo.
58 Kaya nga, mga kapatid kong minamahal, kayo'y magsitatag, huwag makilos, na laging sumasagana sa (BO)gawa ng Panginoon, yamang nalalaman ninyo (BP)na hindi walang kabuluhan ang inyong gawa sa Panginoon.
1 Corinthiërs 15
BasisBijbel
De kern van het goede nieuws van Jezus
15 Broeders en zusters, ik wil jullie herinneren aan het goede nieuws dat ik jullie heb verteld. Jullie hebben het geloofd en het is de basis van jullie leven geworden. 2 Jullie zijn door dat goede nieuws ook gered. Maar jullie moeten het wel precies zó blijven geloven als ik het jullie heb verteld. Anders zijn jullie voor niets tot geloof gekomen.
3 Ik heb jullie het belangrijkste van het goede nieuws geleerd. En dat is: Christus is gestorven voor al onze ongehoorzaamheid aan God. Dat was ook van tevoren in de Boeken opgeschreven. 4 Hij is begraven en op de derde dag weer uit de dood opgestaan. Ook dat was van tevoren in de Boeken opgeschreven. 5 Daarna is Hij door Petrus gezien, en daarna door de twaalf leerlingen. 6 Daarna is Hij door meer dan 500 broeders tegelijk gezien. Sommigen van hen zijn al gestorven, maar de meesten leven nog. 7 Daarna is Hij gezien door Jakobus. Daarna nog een keer door de twaalf leerlingen. 8 Het allerlaatste heeft Hij Zich ook laten zien aan mij, een mislukkeling. 9 Want van alle boodschappers van God ben ik het minste waard. Eigenlijk ben ik het niet eens waard om een boodschapper van God genoemd te worden. Want ik heb de gemeente van God vervolgd.[a] 10 Maar dankzij Gods liefde voor mij ben ik geworden wat ik nu ben. En Hij is niet voor niets zo goed voor mij geweest. Want ik heb harder gewerkt dan alle anderen. Toch was dat niet mijn eigen werk, maar het werk van God door mij heen. 11 Maar goed, het maakt niet uit of ík het goede nieuws vertel of dat ánderen dat doen. We vertellen allemaal hetzelfde goede nieuws. En jullie hebben dat goede nieuws geloofd.
De gelovigen staan op uit de dood
12 Het goede nieuws van Christus zegt dat Hij uit de dood is opgestaan. Hoe komen sommigen van jullie er dan bij dat er geen opstanding uit de dood bestaat? 13 Want als er geen opstanding uit de dood bestaat, is Christus óók niet opgestaan uit de dood. 14 En als Christus niet is opgestaan uit de dood, dan betekent onze boodschap helemaal niets. Dan heeft het ook geen zin om in Hem te geloven. 15 Dan hebben we leugens over God verteld. Want dan hebben we van God gezegd dat Hij Christus weer levend heeft gemaakt, terwijl dat niet zo is als er geen opstanding uit de dood bestaat. 16 Want als er geen opstanding uit de dood bestaat, is Christus ook niet uit de dood opgestaan. 17 En als Christus niet uit de dood is opgestaan, heeft het geen zin om in Hem te geloven. Dan zijn we nog steeds schuldig door onze ongehoorzaamheid aan God. 18 Dan zijn ook de mensen die in Christus geloofden toen ze stierven, verloren gegaan. 19 Als we alleen voor het leven hier op aarde het goede van Christus verwachten, zijn we de zieligste mensen van de hele wereld.
20 Maar: Christus ís uit de dood opgestaan! Hij was de eerste van alle gestorven mensen die dat deed. 21 Vroeger is door een mens (Adam) de dood in de wereld gekomen.[b] Nu is ook door een Mens de opstanding uit de dood in de wereld gekomen. 22 Alle mensen zullen door de schuld van Adam sterven. Maar nu zullen alle mensen door Christus levend gemaakt worden. 23 Maar ieder op zijn beurt: Christus als eerste en daarna de mensen die van Christus zijn als Hij terugkomt.
24 Daarna komt het einde. Dan geeft Hij zijn koningschap aan God de Vader terug. Dat zal zijn als Hij alles vernietigd heeft wat in de zichtbare wereld én in de geestelijke wereld heerst, macht heeft en kracht heeft. 25 Want Hij zal als Koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden overwonnen heeft. 26 De laatste vijand die wordt overwonnen, is de dood. 27 Want de Vader heeft Jezus over alles de overwinning gegeven. Maar niet over de Vader Zelf. Want de Vader Zelf heeft alles overwonnen. 28 Alle mensen en alle machten zullen Jezus als Koning erkennen. Daarna zal Jezus zijn koningschap aan de Vader geven. Want Híj heeft Jezus over alles de overwinning gegeven. Dan zal God Koning zijn over alles en iedereen. En iedereen zal vol van Hem zijn.
29 Stel dat de doden niet zullen opstaan. Wat voor zin heeft het dan dat sommige mensen zich laten dopen voor mensen die al gestorven zijn? Waarom laten zij zich dan in hun plaats dopen? 30 En waarom zou ik dan nog elk moment van de dag in gevaar willen zijn? 31 Luister goed, broeders en zusters, jullie op wie ik zo trots ben in Jezus Christus onze Heer! Ik kijk elke dag de dood in de ogen! 32 Wat heb ik er menselijk gezien aan, als ik in Efeze met wilde dieren heb gevochten, als de doden niet zullen opstaan? Laten we dan maar eten en drinken en feestvieren, want morgen zijn we misschien dood.
33 Houd jezelf niet voor de gek! Als jullie met slechte mensen omgaan, gaan jullie vanzelf net zulke slechte dingen doen als zij. 34 Gebruik toch je gezonde verstand! Stop met ongehoorzaam te zijn aan God! Sommigen van jullie hebben er geen idee van wie God is. Jullie moesten je schamen!
Hoe worden de doden weer levend gemaakt?
35 Jullie zeggen misschien: "Maar hóe worden de doden dan weer levend gemaakt? En wat voor lichaam hebben ze dan?" 36 Maar dat is een dwaze vraag! Alles wat je zaait, moet eerst sterven. Pas dan kan er nieuw leven uit ontstaan. 37 En wat je zaait, ziet er niet hetzelfde uit als wat er later uitkomt. Wat je zaait is maar een simpele korrel, bijvoorbeeld graan. 38 Maar God laat er een bepaalde plant uit groeien. Uit elke soort zaad groeit een bepaalde soort plant.
39 Ook zijn niet alle levende wezens hetzelfde. Het lichaam van mensen is anders dan van dieren. En het lichaam van vogels is weer anders dan van vissen. 40 En aardse lichamen zoals mensen, dieren en planten, zijn weer anders dan de hemellichamen zoals zon, maan en sterren. Ze zijn verschillend van schoonheid. 41 En het licht van de zon is ook weer anders dan het licht van de maan of van de sterren. En de ene ster schijnt helderder dan de andere ster.
42 Zo is het ook met de opstanding uit de dood. Wat wordt gezaaid, is sterfelijk. Maar wat opstaat uit de dood, is onsterfelijk. 43 Wat wordt gezaaid is niet mooi. Wat opstaat uit de dood is prachtig. Wat wordt gezaaid, is zwak. Maar wat opstaat uit de dood, is vol kracht. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar er staat een geestelijk lichaam op. Want net zoals er een aards lichaam bestaat, bestaat er ook een geestelijk lichaam. 45 Dat staat ook in de Boeken: "De eerste mens, Adam, werd een levend wezen." Maar de laatste Adam (= Jezus) werd een levendmakende Geest. 46 Maar het geestelijke was er niet het eerst. Eerst kwam het aardse. Daarna pas het geestelijke. 47 De eerste mens werd uit het stof van de aarde gemaakt. Maar de tweede Mens is uit de hemel. 48 Alle aardse mensen lijken op de eerste aardse mens. En alle hemelse mensen lijken op de hemelse Mens. 49 En net zoals we eerst lijken op die aardse mens, zo zullen we later lijken op die hemelse Mens.
50 Maar ik zeg jullie, broeders en zusters: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk van God niet binnengaan. Sterfelijke dingen kunnen geen onsterfelijkheid binnengaan. 51 Kijk, ik vertel jullie een goddelijk geheim. We zullen niet allemaal eerst sterven. Als de laatste trompet klinkt,[c] zullen we allemaal in één ogenblik veranderd worden. 52 Want op een dag zal er op de trompet worden geblazen. Dan zullen de doden als onsterfelijke mensen uit de dood opstaan. En wij zullen op dat moment veranderd worden. 53 Want dit sterfelijke lichaam moet onsterfelijkheid aantrekken. 54 En op het moment dat dit sterfelijke lichaam onsterfelijkheid heeft aangetrokken, is werkelijkheid geworden wat in de Boeken staat: "De dood is opgeslokt door de overwinning. 55 Dood, wat wil je nu nog? Waar is nu je macht?" 56 De dood heeft macht door het kwaad, en het kwaad heeft macht door de wet van Mozes. 57 Maar prijs God, Hij heeft ons de overwinning gegeven door onze Heer Jezus Christus.
58 Wees daarom altijd sterk in het geloof, lieve broeders en zusters. Houd vol en doe altijd je best voor de Heer. Jullie moeten weten dat álles wat je voor de Heer doet, beloond zal worden.
Footnotes
- 1 Corinthiërs 15:9 Lees Handelingen 9:1-9. Toen heette hij nog Saulus.
- 1 Corinthiërs 15:21 Lees ook Romeinen 5:12-21.
- 1 Corinthiërs 15:51 Daar heeft Jezus over gesproken. Lees Matteüs 24:31.
1 Corinto 15
Ang Bagong Tipan: Filipino Standard Version
Ang Muling Pagkabuhay ni Cristo
15 Ngayon ay ipinapaalala ko sa inyo, mga kapatid, ang tungkol sa ebanghelyo[a] na ipinangaral ko sa inyo, na inyong tinanggap, na siya naman ninyong kinatatayuan. 2 Sa pamamagitan nito ay naliligtas kayo, kung panghahawakan ninyo itong mabuti. Kung hindi, kayo'y sumampalataya nang walang kabuluhan. 3 Sapagkat (A) ibinigay ko sa inyo bilang pangunahin sa lahat ang akin din namang tinanggap: na si Cristo ay namatay para sa ating mga kasalanan, ayon sa kasulatan, 4 at (B) siya'y inilibing; at muling binuhay pagsapit ng ikatlong araw ayon sa mga kasulatan, 5 at (C) siya'y nagpakita kay Pedro,[b] at pagkatapos ay sa labindalawa. 6 Pagkatapos ay nagpakita siyang minsanan sa mahigit na limang daang kapatid na ang karamihan sa mga ito ay nabubuhay pa hanggang ngayon, bagaman ang mga iba'y namayapa na. 7 Pagkatapos ay nagpakita siya kay Santiago, pagkatapos ay sa lahat ng mga apostol, 8 at (D) sa kahuli-hulihan na parang ipinanganak nang wala sa panahon, ay nagpakita rin siya sa akin. 9 Sapagkat (E) ako ang pinakahamak sa mga apostol, ni hindi ako karapat-dapat na tawaging apostol, sapagkat inusig ko ang iglesya ng Diyos. 10 Ngunit kung ano ako ngayon, ito ay sa pamamagitan ng biyaya ng Diyos, at ang kanyang biyaya para sa akin ay hindi nawawalan ng saysay. Sa halip, ako'y nagsikap nang higit kaysa kanilang lahat, gayunma'y hindi ako, kundi ang biyaya ng Diyos na nasa akin. 11 Kaya't maging ako o sila, ganito ang ipinangangaral namin, at ito ang sinasampalatayanan ninyo.
Ang Muling Pagkabuhay ng mga Patay
12 At kung ipinapangaral na si Cristo ay binuhay mula sa mga patay, paanong nasasabi ng ilan sa inyo na hindi muling mabubuhay ang mga patay? 13 Kung hindi muling mabubuhay ang mga patay, kahit si Cristo ay hindi sana muling binuhay. 14 At kung si Cristo ay hindi muling binuhay, walang kabuluhan ang aming pangangaral, at wala ring kabuluhan ang inyong pananampalataya. 15 Bukod dito, matatagpuan pa kaming mga sinungaling na saksi ng Diyos sapagkat kami ay nagpatotoo tungkol sa Diyos, na muli niyang binuhay si Cristo, na hindi naman niya pala muling binuhay, kung totoo na ang mga patay ay hindi muling binubuhay. 16 Sapagkat kung ang mga patay ay hindi muling binubuhay, kahit si Cristo ay hindi muling binuhay. 17 At kung si Cristo ay hindi muling binuhay, walang kabuluhan ang inyong pananampalataya, nananatili pa rin kayo sa inyong mga kasalanan. 18 Kung gayon, ang mga namayapa na kay Cristo ay napahamak. 19 Kung ang pag-asa natin kay Cristo ay para lamang sa buhay na ito, tayo na ang pinakakawawa sa lahat ng mga tao.
20 Ngunit sa katunayan, si Cristo ay binuhay mula sa mga patay. Siya ang unang bunga ng mga namatay. 21 Sapagkat yamang dumating ang kamatayan sa pamamagitan ng isang tao, sa pamamagitan din ng isang tao'y dumating ang muling pagkabuhay ng mga patay. 22 Sapagkat kung paanong dahil kay Adan ang lahat ay namamatay, gayundin dahil kay Cristo ang lahat ay bubuhayin. 23 Ngunit ang bawat isa'y ayon sa kanyang takdang panahon. Si Cristo ang unang bunga; at pagkatapos ay ang mga kabilang kay Cristo sa panahon ng kanyang pagdating. 24 Pagkatapos ay darating ang wakas, kapag kanyang ibibigay na ang kaharian sa Diyos Ama, matapos niyang lipulin ang lahat ng paghahari, pamamahala at kapangyarihan. 25 Sapagkat (F) kailangang maghari siya hanggang mailagay niya ang lahat ng kanyang mga kaaway sa ilalim ng kanyang mga paa. 26 Ang huling kaaway na lilipulin ay ang kamatayan. 27 Sapagkat (G) “ipinasakop niya ang lahat ng mga bagay sa ilalim ng kanyang mga paa.” Sa pagsasabi na ang lahat ng mga bagay ay ipinasakop sa kanya, maliwanag na hindi kasama rito ang Diyos, na siyang nagpasakop ng lahat ng mga bagay kay Cristo. 28 At kapag ang lahat ng mga bagay ay ipinasakop na sa Anak, ang Anak ay pasasakop din sa Ama na naglagay ng lahat ng mga bagay sa ilalim ng kanyang kapangyarihan, upang ang Diyos ay mangibabaw sa lahat.
29 At kung walang muling pagkabuhay, ano'ng gagawin ng mga binabautismuhan para sa mga patay? Kung ang mga patay ay hindi muling binubuhay, bakit may mga taong binabautismuhan para sa kanila? 30 At bakit namin inilalagay sa panganib ang aming buhay sa bawat sandali? 31 Araw-araw akong humaharap sa kamatayan! Ipinapahayag ko ito, mga kapatid, dahil sa aking pagmamalaki tungkol sa inyo, na tinataglay ko kay Cristo Jesus na ating Panginoon. 32 Kung (H) sa makataong dahilan lamang kaya ako lumaban sa maiilap na hayop sa Efeso, ano ang mapapakinabang ko? Kung ang mga patay ay hindi muling binubuhay, “Kumain tayo at uminom, sapagkat bukas tayo ay mamamatay.” 33 Huwag kayong padaya: “Ang masasamang kasamahan ay sumisira ng magagandang asal.” 34 Magpakatino kayo gaya ng nararapat at huwag na kayong magkasala, sapagkat may mga taong hindi pa nakakakilala sa Diyos. Sinasabi ko ito upang mapahiya kayo.
Ang Katawan sa Muling Pagkabuhay
35 Ngunit may magtatanong, “Paano muling bubuhayin ang mga patay? Anong uri ng katawan ang tataglayin nila?” 36 Ikaw na hangal! Dapat munang mamatay ang binhing iyong itinatanim bago ito mabuhay. 37 Kapag ikaw ay nagtatanim, hindi malaking katawan na ng halaman ang iyong itinatanim, kundi binhi lamang, maaaring ng trigo o ng ibang uri ng mga butil. 38 Subalit binibigyan ito ng Diyos ng katawang ayon sa kanyang kagustuhan, at ang bawat uri ng binhi ay binibigyan niya ng sariling katawan. 39 Hindi lahat ng laman ay magkakatulad. May isang uri ng laman ang mga tao, at ibang laman naman ang sa mga hayop, ibang laman sa mga ibon, at iba rin sa mga isda. 40 May mga katawang panlangit, at may mga katawang panlupa, ngunit may sariling kaluwalhatian ang panlangit, at iba naman ang panlupa. 41 May isang uri ng kaningningan ang araw, at iba ang kaningningan ng buwan, at iba rin ang kaningningan ng mga bituin; at ang mga bituin ay magkakaiba rin ng kaningningan.
42 Gayundin naman sa muling pagkabuhay ng mga patay. Itinatanim na may pagkabulok, muling binubuhay nang walang pagkabulok. 43 Itinatanim ito na walang karangalan, binubuhay ito na may kaluwalhatian; itinatanim na may kahinaan, binubuhay na may kapangyarihan. 44 Itinatanim ito bilang katawang pisikal, binubuhay na katawang espirituwal. Kung may katawang pisikal, mayroon ding espirituwal. 45 Gaya ng (I) nasusulat, “Ang unang taong si Adan ay naging buháy na nilalang.”[c] Ang huling Adan ay naging espiritung nagbibigay-buhay. 46 Ngunit hindi una ang espirituwal, kundi ang pisikal, pagkatapos ay ang espirituwal. 47 Ang unang tao ay mula sa alabok ng lupa, ang pangalawa naman ay mula sa langit. 48 Silang mga mula sa alabok ay katulad ni Adan na mula sa alabok; at silang panlangit ay katulad niya na nagmula sa langit. 49 At kung paanong tinaglay natin ang larawan ng taong mula sa alabok, tataglayin din natin ang larawan ng taong mula sa langit.
50 Ito ang ibig kong sabihin, mga kapatid: ang laman at dugo ay hindi magmamana ng kaharian ng Diyos; ni ang may pagkabulok ay magmamana ng walang pagkabulok. 51 Pakinggan ninyo ang (J) sasabihin kong isang hiwaga. Hindi tayong lahat ay mahihimlay, ngunit tayong lahat ay babaguhin— 52 sa isang saglit, sa isang kisap-mata, sa huling pagtunog ng trumpeta. Sapagkat tutunog ang trumpeta at ang mga patay ay bubuhaying muli na walang pagkasira at tayo'y babaguhin. 53 Sapagkat ang may pagkabulok ay kailangang magbihis ng walang pagkabulok, at itong may kamatayan ay magbihis ng kawalang kamatayan. 54 Ngunit (K) kapag itong may pagkabulok ay mabihisan ng walang pagkabulok at itong may kamatayan ay mabihisan ng kawalang kamatayan, ay mangyayari ang salitang nasusulat,
“Ang kamatayan ay nilamon na ng tagumpay.”
55 “Nasaan na, (L) kamatayan, ang iyong tagumpay?
Nasaan na, kamatayan, ang iyong kamandag?”
56 Ang kamandag ng kamatayan ay ang kasalanan, at ang kapangyarihan ng kasalanan ay nagmumula sa Kautusan. 57 Subalit salamat sa Diyos! Pinagtatagumpay niya tayo sa pamamagitan ng ating Panginoong Jesu-Cristo. 58 Kaya, mga kapatid kong minamahal, magpakatatag kayo; huwag kayong patitinag, kayo'y laging sumagana sa gawain ng Panginoon, yamang nalalaman ninyo na hindi mawawalan ng saysay ang inyong pagpapagal para sa Panginoon.
Footnotes
- 1 Corinto 15:1 o magandang balita.
- 1 Corinto 15:5 Pedro: sa tekstong Griyego Cefas, na ang kahulugan ay bato.
- 1 Corinto 15:45 Sa Griyego, kaluluwa.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Ang Biblia Copyright © Philippine Bible Society 1905, 1915, 1933, 1978
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Ang Bagong Tipan: Filipino Standard Version, Copyright © Philippine Bible Society 2009.