Add parallel Print Page Options

Psalm 105

Prijs de Heer, aanbid Hem!
Vertel de volken over wat Hij heeft gedaan.
Zing, zing voor Hem!
Vertel van al zijn wonderen.
Wees blij over zijn heiligheid.
Als je van Hem houdt, wees dan blij met Hem!
Ga naar de Heer en vraag Hem om zijn kracht.
Verlang er altijd naar om dicht bij Hem te zijn.
Denk aan de wonderen die Hij heeft gedaan.
Vergeet nooit hoe Hij zijn vijanden heeft gestraft.
Denk daaraan,
kinderen van Gods vriend Abraham,
kinderen van Gods dienaar Jakob.

De Heer is onze God.
Hij spreekt recht over de hele aarde.
Hij zal Zich voor eeuwig houden aan het verbond
dat Hij heeft gesloten en dat eeuwen zal gelden,
het verbond dat Hij sloot met Abraham,[a]
de eed die Hij aan Izaäk heeft gezworen.
10 het eeuwige verbond dat Hij sloot met Jakob,
11 toen Hij zei: ''Ik zal jullie het land Kanaän geven.
Het zal jullie eigendom zijn."
12 In het begin was het maar een klein volk
dat als vreemdelingen in dat land woonde.
13 Ze trokken van volk naar volk,
van het ene koninkrijk naar het andere.
14 Maar Hij stond niet toe dat een ander volk hen verdrukte.
Vijandige koningen strafte Hij.
15 Hij zei: "Raak dit volk niet aan! Het is van Mij!
Doe mijn profeten geen kwaad!"

16 Toen liet Hij een hongersnood komen,
zodat niemand nog te eten had.
17 Maar Hij stuurde een man voor hen uit:
Jozef, die als slaaf naar Egypte werd verkocht.[b]
18 Daar kwam hij in de gevangenis terecht.
Hij werd met zijn voeten in een blok vastgezet.
19 Jozef werd door God op de proef gesteld,
totdat werkelijkheid werd wat God hem had gezegd.[c]
20 De koning van Egypte liet hem komen.
De heerser van de volken liet hem vrij.
21 Hij maakte hem tot heer over zijn paleis,
en tot heerser over zijn hele land.
22 Zo regeerde Jozef over Egypte
en gaf hij raad aan de leiders van het land.

23 Toen kwam Jakob naar Egypte.
Hij woonde daar als vreemdeling.
24 God zorgde ervoor dat zijn volk heel groot werd,
machtiger dan hun vijanden.
25 Daarom gingen hun vijanden hen haten
en wilden ze Gods dienaren vernietigen.

26 God koos Mozes en Aäron uit
en stuurde hen naar de farao.
27 Ze deden in Egypte de wonderen
die ze van God moesten doen.
28 God riep het donker.
De duisternis kwam gehoorzaam toen Hij riep.
29 Hij veranderde het water in bloed
en de vissen stierven.
30 Het land krioelde van de kikkers.
Ze zaten zelfs in de paleizen.
31 God riep de luizen.[d]
Hij liet luizen komen in het hele land.
32 Hij veranderde de regen in hagel.
Hij liet in het hele land de bliksem inslaan.
33 Hij vernielde wijnstruiken en vijgenbomen.
Hij brak de bomen in hun hele gebied.
34 Hij liet sprinkhanen komen,
ontelbare aantallen kaalvreters.
35 Ze vraten alle groene planten in het land op.
Ze verslonden de oogst van hun akkers.
36 Hij doodde alle oudste zonen
en alle eerstgeboren dieren in het land.
37 Toen nam Hij het hele volk Israël mee.
Hij zorgde ervoor dat ze zilver en goud meekregen.
En niemand van hen was te zwak voor de tocht.
38 De Egyptenaren waren blij dat ze vertrokken,
want ze waren bang voor hen geworden.

39 Hij bedekte hen met een wolk. 's Nachts gaf Hij hen licht met een vuur.
40 Toen ze Hem om eten vroegen, liet Hij vogels komen.
Ook gaf Hij hen brood uit de hemel.
Er was meer dan genoeg voor iedereen.
41 Hij spleet de rots en er stroomde water uit.
Een rivier stroomde door de dorre woestijn.
42 Want Hij hield Zich aan de belofte
die Hij aan zijn dienaar Abraham had gedaan.
43 Hij redde zijn volk uit Egypte.
Zingend en juichend gingen de mensen mee.
44 Hij gaf hun de landen van andere volken.
Alles waar anderen hard voor gewerkt hadden,
was nu voortaan van hen.
45 In dat land moesten ze zich aan zijn wetten houden
en Hem gehoorzaam zijn.
Prijs de Heer! Halleluja!

Footnotes

  1. Psalmen 105:9 Lees Genesis 15:7 en 18. De belofte die God aan Abraham deed, deed Hij ook aan Abrahams zoon Izaäk en zijn kleinzoon Jakob.
  2. Psalmen 105:17 Het hele verhaal van Jozef is te lezen in Genesis 37 tot en met 45.
  3. Psalmen 105:19 God had door dromen aan Jozef laten weten dat ooit zijn ouders en broers voor hem zouden buigen. Lees Genesis 37:5-11.
  4. Psalmen 105:31 Er zijn ook vertalingen die het hier hebben over muggen.

Psalm 105(A)

Give praise to the Lord,(B) proclaim his name;(C)
    make known among the nations what he has done.
Sing to him,(D) sing praise to him;(E)
    tell of all his wonderful acts.(F)
Glory in his holy name;(G)
    let the hearts of those who seek the Lord rejoice.
Look to the Lord and his strength;
    seek his face(H) always.

Remember the wonders(I) he has done,
    his miracles, and the judgments he pronounced,(J)
you his servants, the descendants of Abraham,(K)
    his chosen(L) ones, the children of Jacob.
He is the Lord our God;
    his judgments are in all the earth.

He remembers his covenant(M) forever,
    the promise he made, for a thousand generations,
the covenant he made with Abraham,(N)
    the oath he swore to Isaac.
10 He confirmed it(O) to Jacob as a decree,
    to Israel as an everlasting covenant:(P)
11 “To you I will give the land of Canaan(Q)
    as the portion you will inherit.”(R)

12 When they were but few in number,(S)
    few indeed, and strangers in it,(T)
13 they wandered from nation to nation,(U)
    from one kingdom to another.
14 He allowed no one to oppress(V) them;
    for their sake he rebuked kings:(W)
15 “Do not touch(X) my anointed ones;
    do my prophets(Y) no harm.”

16 He called down famine(Z) on the land
    and destroyed all their supplies of food;
17 and he sent a man before them—
    Joseph, sold as a slave.(AA)
18 They bruised his feet with shackles,(AB)
    his neck was put in irons,
19 till what he foretold(AC) came to pass,
    till the word(AD) of the Lord proved him true.
20 The king sent and released him,
    the ruler of peoples set him free.(AE)
21 He made him master of his household,
    ruler over all he possessed,
22 to instruct his princes(AF) as he pleased
    and teach his elders wisdom.(AG)

23 Then Israel entered Egypt;(AH)
    Jacob resided(AI) as a foreigner in the land of Ham.(AJ)
24 The Lord made his people very fruitful;
    he made them too numerous(AK) for their foes,
25 whose hearts he turned(AL) to hate his people,
    to conspire(AM) against his servants.
26 He sent Moses(AN) his servant,
    and Aaron,(AO) whom he had chosen.(AP)
27 They performed(AQ) his signs(AR) among them,
    his wonders(AS) in the land of Ham.
28 He sent darkness(AT) and made the land dark—
    for had they not rebelled against(AU) his words?
29 He turned their waters into blood,(AV)
    causing their fish to die.(AW)
30 Their land teemed with frogs,(AX)
    which went up into the bedrooms of their rulers.
31 He spoke,(AY) and there came swarms of flies,(AZ)
    and gnats(BA) throughout their country.
32 He turned their rain into hail,(BB)
    with lightning throughout their land;
33 he struck down their vines(BC) and fig trees(BD)
    and shattered the trees of their country.
34 He spoke,(BE) and the locusts came,(BF)
    grasshoppers(BG) without number;(BH)
35 they ate up every green thing in their land,
    ate up the produce of their soil.
36 Then he struck down all the firstborn(BI) in their land,
    the firstfruits of all their manhood.
37 He brought out Israel, laden with silver and gold,(BJ)
    and from among their tribes no one faltered.
38 Egypt was glad when they left,
    because dread of Israel(BK) had fallen on them.

39 He spread out a cloud(BL) as a covering,
    and a fire to give light at night.(BM)
40 They asked,(BN) and he brought them quail;(BO)
    he fed them well with the bread of heaven.(BP)
41 He opened the rock,(BQ) and water gushed out;
    it flowed like a river in the desert.

42 For he remembered his holy promise(BR)
    given to his servant Abraham.
43 He brought out his people with rejoicing,(BS)
    his chosen ones with shouts of joy;
44 he gave them the lands of the nations,(BT)
    and they fell heir to what others had toiled(BU) for—
45 that they might keep his precepts
    and observe his laws.(BV)

Praise the Lord.[a](BW)

Footnotes

  1. Psalm 105:45 Hebrew Hallelu Yah